117 - kleeding in orde te brengen, is niet in overeenstemming te brengen met de ondergeschiktheid, aan dien meerdere verschuldigd. Ieder burgerrechter zal dit toestemmen, zoodra er sprake is van een on dergeschikt ambtenaar van politie, die zich aan dergelijke hande lingen ten zijnen opzichte schuldig maakt. Yerbeeld u, lezer, den president van het Hof of van een Raad van Justitie in functie, ter wijl een half dronken schout naar hem toegaat en hem bij den schouder pakt, om een knoop van zijn jas of pantalon dicht te maken. Welk eene miskenning van gezag zou dat wel zijn? Het meerdere of mindere verschil in rang of graad tusschen den beklaagde en den klager doet niets ter zake. De wet spreekt alleen van minderen en meerderen. Indien er sprake van mocht zijn, dan zouden vergrijpen tegen de ondergeschiktheid het zwaarste gestraft moeten worden, wanneer zij gepleegd worden tegenover de lagere rangen. Koolemans Beijnen zegt (blz 123): „Het bewijs van het opzet is niet altijd gemakkelijk. „Meermalen vloeit het uit het feit zelf voort; anders levert men het „uit de omstandigheden, uit aanwijzingen en zijn deze onvoldoende, om „tot het opzet te besluiten, dan nog neemt men niet eenvoudig de ver klaring van den verdachte„ik heb het niet bedoeld, ik heb het niet „geweten"", voor waarheid aan, maar moet hij hiervoor ook aannemelijke „gronden kunnen bijbrengen, alvorens men daaraan geloof hecht". Niet alzoo, komt het mij voor, bij misdrijven tegen den dienst en de subordinatie. Daar neemt men de eerste de beste verontschuldi ging van een halfdronken korporaal aan en laat de aanwijzing van een onderofficier, uit welke aanwijzing de bedoeling om te beleedigen duidelijk spreekt, buiten beschouwing. Welk nadenkend mensch, zegt Mr. W. de Gelder in zijn werk „Het strafrecht in Nederlandsch-Indië", welk nadenkend mensch zal geloof slaan aan de bewering, dat men onzichtbaar is, of dat een varken eene godheid is, of dat men geboren is uit rivierschuim, dan wel in staat is op bepaalde plaatsen in den vollen middag duister nis te weeg te brengen. Maar welk nadenkend mensch, zoo vraag ik in alle bescheiden heid, zal geloof slaan aan de verontschuldiging van dezen korporaal Een ieder, die eenig begrip heeft van den feitelijken toestand,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 128