119 Andermaal wijs ik er op, dat het leger te groote behoelte heelt aan een behoorlijke handhaving van de krijgstucht, om met stel lingen als die van Metis de proef te nemen en ik voeg er thans bij, dat die krijgstucht niet zóó goed is, als men dit wel eens in offi- cieele verslagen leest. Het zou mij te ver leiden, wanneer ik dit laatste in het breede wilde aantoonen en ik zal er mij daarom toe bepalen slechts enkele cijfers aan te halen. Het Koloniaal Verslag van 1889 vermeldt, dat de cijfers, aangevende over 1888 het aantal militairen, die op niet eervolle wijze uit het leger werden verwijderd, die zich in het Militair Huis van Arrest en in de militaire provoosthuizen bevinden en die wegens herhaalde bestraffingen van hunne korpsen bij de strafdetachementeu zijn over geplaatst, bevredigend mogen worden genoemd. Het vermeldt echter niet, dat gedurende de jaren 1886, 1887 en 1888 meer dan 40°/0 der gewezen krijgsraadvonnissen tegen Euro- peesche militairen gericht waren tegen misdrijven betreffende insub ordinatie en dat dit procent gedurende 1889 meer dan 70 was. Het vermeldt verder niet, dat nagenoeg alle straffen door de krijgsraden voor deze soort misdrijven uitgesproken door het Hoog Militair Gerechtshof met een gedeelte worden verminderd, zeker niet ten voordeele van het prestige der krijgsraden. Ik voor mij geloof niet dat eenig meusch, hoe geleerd hij zijn moge, met zekerheid kan be palen hoeveel maanden detentie tegen een misdrijf moet worden uitgesproken, wanneer de wet als grenzen aangeeft eén dag en twee jaar (C. W. art. 99). Wanneer aan de krijgsraden bij ieder vonnis een brevet van on bekwaamheid gegeven wordt door de uitgesproken straf met een paar maanden te verminderen, verliest men aan waardigheid van dit rechts- lichaam, wat men misschien wint aan billijkheid tegenover den be klaagde. Men verkrijgt ten slotte denzelfden toestand, dien men kan waar nemen bij korpsen, waar de commandant een ruim gebruik maakt van het hoogst onoordeelkundige voorschrift, dat hem het recht toekent de straffen, door de compagniescommandanten opgelegd, te verlichten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 130