123
„ingewonnen, distinctelyk worden voorgelezenmitsgaders aan denzelven
„worden vertoond alle andere bewijsstukken, waarvan de auditeur-militair
„emplooi zou willen maken".
Volgens dit artikel moeten die stukken dus alleen worden vertoond
aan den beklaagde, welke de zaak geheel of ten deele blijft ontkennen
en dit is nog zoo dom niet gezien van een wetgever van het jaar
1814, dien men zoo dikwijls ten onrechte hard valt.
"Wanneer toch een beklaagde beleent, komt mij het voorlezen van
die stukken vrij wel als eene nuttelooze formaliteit voor, even nutteloos
als het afnemen der kokarde, die men in Indië den- beklaagde voor
het ten uitvoer leggen van het vonnis op de oud-model kwartiermuts
speldde.
Immers wanneer er in die stukken of verklaringen verzwarende
of tegenstrijdige omstandigheden voorkomen, dan zijn officieren-com
missarissen verplicht den beklaagde hierover te ondervragen en kunnen
zij de punten van verschil niet tot klaarheid brengen, dan zal de
beklaagde ook wel ten deele ontkennen.
Neemt men nu de aangehaalde overwegingsredenen van het Hof,
dan zou de redeneering moeten luiden als volgt:
dat de wetgever in een menigte artikelen de blijken heeft gegeven
van zijne bijzondere zorg voor eene onpartijdige rechtspraak;
dat hij niettemin in art. 72 R. L. omtrent het voorhouden der
stukken aan den beklaagde, die geheel bekent, niet heeft bepaald,
wat is bevolen ten opzichte van den beklaagde, die de misdaad ge
heel of ten deele blijft ontkennen, waaruit volgt, dat hij ook niet
gewild heeft, om den beklaagde alle stukken voor te houden, wanneer
deze in confessie is.
Toch is deze leeken-redeneeriug niet juist, want de Indische
jurisprudentie vordert dat alle verklaringen van getuigen door officieren
commissarissen aan den beklaagde moeten worden voorgehouden en
later in den krijgsraad opnieuw moeten worden voorgelezen, otn het
even of de beklaagde bekent of ontkent.
In eene correspondentie, die ik met een auditeur-militair over dit
artikel voerde, deelde deze mij mede, dat deze zienswijze van het
Hof zijn reden van bestaan vond in het streven naar eene onpartijdige
en billijke rechtsbedeeling, omdat men hierdoor de zekerheid verkrijgt,