124 dat de beklaagde bekend is met alle bezwaren, die tegen hem zijn ingebracht, Ofschoon men allen eerbied moet hebben voor zulk een loffelijk streven, zoo mag het toch verwondering baren, dat men in dit geval zulk een angstvallige vrees voor eene onbillijke rechtsbedeeling aan den dag legt, terwijl men in andere gevallen niet schroomt de oorspronkelijke bedoeling van den wetgever geheel te wijzigen, ten nadeele van den soldaat, ten nadeele van de krijgstucht. Ik bedoel het Gouv. Besl. van 25 Januari 1874 Nn. 2 (Alg. Order 1874 N°. 10) en dat van- 20 Januari 1877 N°. 8 (Alg. Order 1877 N°. 10). Het eerste G. B. bepaalt dat de inhoud zal dienen ter vervanging van 'de artikelen 15, 16, 17 en 18 van de Rechtspleging bij de Landmacht. In deze artikelen zegt de wetgever dat een gearresteerde of een gestrafte over het opgelegd arrest of over de opgelegde straf zijne klachten zal mogen indienen en zelfs zal mogen verzoeken, dat zijn zaak door een krijgsraad worde onderzocht. Verder dat dit verzoek niet zal mogen worden geweigerd, mits de klager in arrest blijve of, zoo hij reeds mocht zijn ontslagenzich alvorens weder in arrest begeve. Uit de onderstreepte woorden volgt dus, dat de klager die klacht kan indienen, terwijl hij in arrest is, of wat hetzelfde is, alvorens hij de straf in haar geheel heeft ondergaan. Het G. B. bepaalt dat die klacht eerst kan worden ingediend na het geheel ondergaan der straf. Waartoe kan deze wijziging noodig zijn, zoo vraagt men zich af, en het eenige rationeele antwoord op die vraag isom het veelvuldig reclameeren over opgelegde straffen te voorkomen. Ik heb er vrede mede, als men slechts wil erkennen, dat de krijgstucht niet zoo bij zonder goed is in een leger, waar zulke bepalingen noodig zijn. Men meene echter niet, dat men een goeden geest in het leger zal brengen of de krijgstucht in stand kan houden met zulke voor schriften. Zij brengen niets meer voort dan vrees en daarmede gepaard gaande ontevredenheid. Rog onlangs kon men in de nieuwsbladen lezen, dat het H. M. G. een officier in het gelijk heeft gesteld bij eene reclame over eene straf van een paar dagen arrest, en wel moet

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 135