127 met de medaille voor trouwen dienst en die slechts één provooststraf had ondergaan, in de 2e ld. van M. D. zien plaatsen, omdat hij in een opgewonden bui gezegd had, dat de Majoor hem niets kon maken. Zooals de lezer weet, mogen soldaten, versierd met de bronzen medaille, niet in de ld. van M. D. geplaatst worden, ten zij zij in den loop van één jaar minstens driemaal met provoost of cachot gestraft zijn. Een ander korpscommandant hoorde ik het volgende verkondigen „Mijne opinie, waar ik mij altijd goed bij bevonden heb, is dat Euro peanen voor dronkenschap, mankeeren op appels of in andere diensten en brutaliteit steeds gestraft moeten worden met 14 dagen provoost a/d water en rijst en gesloten, 8 cachot idem idem, 4 cachot te water en rijst, 2e klasse van militaire discipline." En in een minimum van tijd waren van dit bataljon meer dan 50 man in de 2" ld. v. M. D. geplaatst. Een fuselier, die voor de 3e maal in die.klasse werd geplaatst, diende eene reclame in. De man werd gestraft voor oneerbiedigheid en ontving de kennisgave, dat hij na het ondergaan zijner straf, dus na 9 maanden, opnieuw zijn klacht kon indienen. Wie kan na verloop van zulk een tijd nog bewijzen, dat hij on schuldig is? En zou men denken met zulke middelen dien fuselier subordinatie te leeren? Ik geloof het niet, wèl dat men in zulke gemoederen de kiem legt van desertie naar den vijand. Onnoodig noem ik de straf om de volgende redenen. Gaan wij hiertoe na, waarin de straf bestaat: 1°. in voortdurend kwartierarrest, het doen van extra-corveeën en exercitiën 2°. ontneming van alle eer- en onderscheidingsteekenen; 3°. inhouding van het halve bedrag der deeling uit de menage, vol gens art. 5; deze inhouding wordt gestort in het spaarfonds; 4°. in het aantreden op 6 passen afstand van den linkervleugel bij alle appels, in het steeds betrekken van de kampementswacht en het verrichten van corveeën binnen het kwartier; 5 in het ontnemen van de versierselen van den helmhoed, het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 138