- 157
studiezin aan te kweeken, in ons leger gerust zouden kunnen
achterwege blijven.
Dit echter zouden wij om meer dan een reden wenschen.
In de eerste plaats toch zijn wij officieren, voor zooverre ons be
kend is, de eenige categorie ambtenaren, die steeds tot leeren wor
den aangehouden en eigenlijk nooit de schoolbanken verlaten.
Van af het oogenblik, dat een jong mensch in den officiersstaod
wordt opgenomen tot aan zijne bevordering tot majoor, dat is in den
tegenwoordigen tijd een half Indisch menschenleven, een kwart eeuw,
wordt steeds naar zijne wetenschappelijke kundigheden gevorscht,
wordt steeds de quaestie of hij „studiezin" aan den dag legt, of het
quantum van zijn kennis rijst of daalt tot een nauwgezet punt van
overweging gemaakt.
En waarom toch? Een resident ziet de hem ondergeschikte assis
tent-residenten en controleurs hoogstens eenige malen in een jaar en
toch zal hij aan het eind van dat jaar een afdoend oordeel kunnen
uitspreken over de meerdere of mindere intelligentie en ontwikkeling
van zijne ambtenaren. Bespreking van zaken bij gelegenheid van
zijn tournée's, algemeene indrukken, opgedaan in particuliere ge
sprekken, en voorts de schriftelijke behandeling van onderscheidene
aangelegenheden zullen hem gegevens te over verschaffen om zijn
oordeel te vestigen.
Hoeveel te gemakkelijker moet het dau een korpscommandant niet
vallen om zijn officieren naar waarde te schatten, zijn officieren,
met wie hij, als het ware, dag in dag uit voortleeft, die hij elk
oogenblik in hun doen en laten kan gadeslaan en van wier'gezond
verstand, helder oordeel, goede opvatting van zaken, enz., enz. hij zich
in den loop van een jaar wel honderd malen kan overtuigen?
Zijn voor het vestigen van een opinie over de ontwikkeling der
officieren wetenschappelijke bijeenkomsten onnoodig, aan het aan-
kweeken van studiezin zijn zij stellig zeker niet bevorderlijk.
Een officier, die langs dien weg tot studie moet worden aange
houden, kan voor de hoogere rangen wel worden afgeschreven, dit
is eene waarheid, die zoo voor de hand ligt, dat zij zeker voor nie
mand naderen uitleg behoeft.
Bovendien moeten wij niet vergeten, dat het officierskorps van
Dl. I, 1891. 11