159
En de categorie officieren, die zich met den kapiteinsrang tevre
den stelt, die begrijpt, daarmede den baton de maréchal bereikt te
hebben, waarom haar lastig te vallen, ja, als we het zeggen mogen,
waarom haar te plagen met bevordering, aankweeking, aanmoediging
van studiezin.
Is het niet een beetje „fin de siècle" om al te hoog op te geven
van de eischen, die tegenwoordig aan de subalterne rangen moeten
worden gesteld, overdrijft men in die richting niet te veel? Kom,
laat ons eerlijk zijn en erkennen, dat een officier met een middel
matige opleiding, voorzien van eenige ondervinding, geverseerd in
zijn reglementen en uitmuntende in dienstijver en goeden wil een
uitmuntend compagniescommandant kan zijn, ook zonder gedurende
een tiental jaren studiezin aangekweekt te hebben.
Onder deze laatste soort behooren menschen, die met een onbe
duidend examen officier zijn geworden, ook na dien tijd niet veel
hebben gestudeerd en toch in zulk een hooge mate de achting en de
waardeering van hunne chefs verdienen, dat het een daad van huma
niteit zou zijn, ze te sparen van al te groote aankweeking van stu
diezin, van zg. opleiding voor een rang, waarnaar zij niet eens wen-
schen mede te dingen.
Die aankweeking, waarvan men in Nederland ook veel werk maakt,
wordt aan brave, bejaarde doch zeer degelijke kapiteins ten slotte
zulk een last, dat verscheidene hunner in de laatste jaren verzocht
hebben, om daarvan verder gespaard te blijven. Zij voelden zich,
zoo zeiden zij tot hunne chefs, bekwaam genoeg voor hun tegenwoor-
digen rang en maakten geen aanspraak op hoogere waardigheden.
Naar onze vaste meening moet studie, evengoed als in alle andere
takken van dienst, ook in het leger volkomen vrij blijven.
Kan een chef met veel tact, doch vooral op een voor den betrok
kene onmerkbare wijze misschien bij ijverige, veel voor de toekomst
belovende officieren, studie al in eene gewenschte richting leiden,
dwang moet in elk geval aan deze zaak vreemd blijven; daardoor
doodt men het zaadje of wel kweekt men kasplantjes, aardig voor
het oog, doch in werkelijkheid niets voor het leger beteekenende.
En waarlijk, zooals wij hierboven reeds zeiden, het Ind. officiers
korps geeft te veel teekenen van leven, bevat te veel bekwame offi-