177
Het vraagstuk der promotie-verbetering is inderdaad zeer moei
lijk en waar men dit tracht op te lossen door aanweuding van direc
te middelen, daar zij men indachtig, dat deze tot bazis moeten
hebben wijziging van de verhoudingscijfers van enkele rangen tot
elkander en liefst met ongemoeid lating van de tusschenrangen. De
ideaalweg zou dus wezen uitbreiding van den hoogsten, den kolo
nelsrang bijv., waaraan echter groote bezwaren verbonden zijn, of
vermindering van het aantal plaatsen in den laagsteu rang, en dat
men dit ook zoo begrepen heeft, blijkt uit het feit, dat de vermindering
van het aantal luitenants bij de infanterie en hunne vervanging door
adjudant-onderofficieren in de laatste jaren meermalen een onderwerp
van ernstige overweging heeft uitgemaakt.
Gelijk alle zaken heeft ook deze hare goede en kwade zijden, ma.ar
dat zij thans zoo goed als op den index is geplaatst, komt mij voor
eene minder gelukkige greep te zijn.
De hoofdbezwaren tegen het denkbeeld aangevoerd waren
deels van tactischen, deels van administratieven aard. De lang
durige oorlogstoestand met zijne desorganiseerende invloeden
heeft er toe geleid, om onzen officieren in het belang der goede
zaak diensten op te dragen, welke gerekend kunnen worden te be-
hooren tot de taak der gegradueerden, Welke diensten men zeker ook aan
onderofficieren zou hebben opgedragen, zoo wij in de laatst verloopen
tien of vijftien jaren over goed en over voldoende kader hadden mo
gen beschikken en zoo heeft deze omstandigheid tot de uitspraak
geleid, dat de opheffing van de derde luitenants-plaats bij de com
pagnieën, vooral te velde, tot groote moeilijkheden zou leiden. En
waar als bedenking van administratieven aard tegen het voorstel
werd in het midden gebracht, dat thans bij eene organisatie van drie
luitenants per compagnie er zelden meer dan twee present zijn, en
derhalve ook niet meer dan één luitenant bij die afdeelingen zal worden
aangetroffen, zoo de formatie op twee gesteld werd, daar zal men
zeker wel willen toegeven, dat aan dit bezwaar zou zijn tegemoet
te komen door, boven de organieke formatie, op eene behoorlijke re
serve aan luitenants te rekenen, echter nog altijd zoo, dat formatie
en reserve samen en mogelijk is het zeker nog beduidend lager komt
dan het getal luitenants, hetwelk de formatie thans aangeeft. Dat