214
beslissing vale ten gunste van den beklaagde. Men zal dan ook
moeite genoeg hebben, om in Indië personen te vinden, die door
den militairen rechter met behulp van art. 17 C. W. onschuldig zijn
gestraft, doch indien alle militairen, tegen wie een klacht is ingediend,
de oprechte waarheid wilden spreken, zou men een beduidend aantal
ontmoeten, die door middel van nuchtere waarheden hun gerechte straf
zijn ontgaan. Het is bekend dat eene eerste vereischte voor het aanwezig
zijn van een strafbaar feit is, dat de gepleegde daad bij eene wet
telijke verordening zij geboden of verboden onder bedreiging van
straf. Nu is het niet mogelijk in een strafwetboek alle nuances, die
zich in het practische leven bij eene strafbare handeling voordoen,
te omschrijven, zoodat zich telkens het geval voordoet, dat de rechter
kennis moet nemen van een strafbaar feit, hetwelk niet met name
bij do wet is genoemd, doch dat ten aanzien van het misdadige een
algeheele, een volkomen overeenstemming bezit met een bij de wet
wel genoemde strafbare handeling. Men gevoelt dat hier plaats is
voor willekeur, want het is niet doenlijk mét wiskunstige zekerheid
de grens aan te geven, tot hoever men als rechter gaan m.ig.
Alles hangt hier af van de persooulijke opinie des rechters en art. 17
C. W. geeft den rechter te veel vrijheid door voor te schrijven, dat
hij in het beoordeelen en straffen van misdaden, die niet in het C.
W. zijn omschreven, zich zooveel doenlijk moet schikken naar de
artikelen van het wetboek die, ten aanzien van het misdadige, met
het gepleegde feit de meeste overeenkomst hebben.
Slaan wij nu een blik op het wetboek van strafrecht voor Euro
peanen en Inlanders, dan ziet men met vreugde, dat een dergelijk
afschuwelijk artikel daarin niet voorkomt. Toch is het nog niet
lang geleden, dat een hoog geplaatst handelspersoon door den Raad
van Justitie werd veroordeeld tot ettelijke jaren tuchthuisstraf en
daarna door het Hoog Gerechtshof werd vrijgesproken.
Moet men nu met Mr. van der Hoeven dadelijk denken aan kwaad
willige rechters, die eene onschuldige handeling wilden straften? Ik
geef in overweging voor dezen keer geloof te slaan aan een cou
rantenberichtje, hetwelk inhield:
„dat de feiten, die den beklaagde waren ten laste gelegd, wettig en over-
tuigend waren bewezen;