215
„dat eveneens wettig en overtuigend was bewezen, dat de beklaagde die
„feiten gepleegd had, doch
„dat die feiten bij de wet niet waren geboden of verboden onder bedrei
ging van straf".
Zonder art. 17 C.W. kan er dus een groot verschil van opinie be
staan over de vraag, of een handeling straf baar is of niet; in de recht
spraak van den militairen rechter doet zich hetzelfde verschijnsel voor
en daar ieder al spoedig weet, dat men bij het vervolgen van eene straf
bare handeling, die in de wet niet met name is genoemd, zich niet te-
vfeden mag stellen met het toepassen van een wetsartikel, hetwelk
met het gepleegde feit zooveel doenlijk overeenkomtzoo doet
art. 17 C. W. in de practijk al zeer weinig kwaad en met het oog
op de groote onnauwkeurigheid in de redactie van het C. W. is het
zeer juist gezien, het artikel bij het laatste Koninklijk Besluit (Alg.
Order 1890 N°. 16) niet af te schaffen.
Een andere grief tegen de militaire wetboeken is de onvolledig
heid der wetsartikelen en de onnauwkeurigheid van uitdrukking.
Niet gaarne zou ik het tegenovergestelde willen beweren, maar het
zij mij vergund er op te wijzen, dat meer dan een halve eeuw later
in het gemeene recht al even onvolledige en even onnauwkeurige
artikelen in het leven werden geroepen.
Slaan wij hiertoe een blik op de bepalingen betreffende contract
breuk en strafbare poging tot misdrijf.
Ieder, die eenigen tijd in Indië is, zal zich den tijd herinneren,
dat eenige jaren geleden elke courant tot vervelens toe kolommen
vol klachten wijdde aan art. 328a van het Wetboek van Strafrecht
voor Inlanders.
Dit artikel straft met dwangarbeid van 16 maanden hem, die
met het oogmerk zich ten koste van den meester of werkgever we
derrechtelijk te bevoordeelen, zich geld of geldswaardige voorwerpen
heeft doen afgeven bij wege van voorschot, tot het verrichten van
werkzaamheden, die hij in gebreke is gebleven te verrichten.
Nu kan een kind wel begrijpen, dat men een bediende, die om
voorschot heeft gevraagd en dit heeft gekregen, nooit kan bewijzen,
dat hij het doel had, om zich ten koste van zijn meester wederrech
telijk te bevoordeelen, op het oogenblik dat hij het voorschot vraagt.