222 alleen strafbaar zou zijn, wanneer tegen het voltooide misdrijf was bedreigd de doodstraf met den strop, behoudens de bijzondere gevallen, waarin de poging tot een militair misdrijf bij het C. W. uitdrukkelijk was strafbaar gesteld. Voor de algemeene vereischten van strafbaarheid der poging golden de voorschriften van het gemeene recht, alweder voor zoover daarvan bij het militair recht niet uit drukkelijk was afgeweken. Het K. B. van 19 December 1889 (Alg. Order 1890 NV 16) bevat dezelfde voorschriften. De eenige verandering bestaat in de stral, die thans zoowel voor Europeanen als voor Inlanders bepaald is op militaire gevangenisstraf van 520 jaar, wanneer tegen het voltooide misdrijf is bedreigd de doodstraf met den strop. Bij poging tot een militair misdrijf hebben wij ons dus nog altijd te houden aan de voorschriften van het gemeene recht, wat betreft de algemeene vereischten van strafbaarheid, uitgezonderd wanneer het militair recht hiervan uitdrukkelijk afwijkt Die afwijkingen komen voor o. a. in de artikelen 77,108,119,127,128,155 C. W. Art. 77 zegt alleen dat de poging gestraft zal worden, al ware het dat zij geen uitwerking gehad heeft. Art. 108 straft de poging, mits zij door uiterlijke daden of bedrijven aan den dag zij gelegd. Art. 119 vordert dat de dader in de uitvoering is verhinderd en de poging door uiterlijke daden of bedrijven aan den dag zij gelegd. Art. 127 is de bescheidenheid in persoon; het vordert als alge meen vereischte voor strafbaarheidniets. Deze artikelen spreken dus niet over een begin van uitvoering of een stuiten der handeling door omstandigheden onafhankelijk van den wil des daders en de vraag rijst dus al dadelijk, of de rechter bij poging tot een militair misdrijf in deze gevallen zich tevreden moet stellen met de eenvoudige vereischten van het militair wetboek. Met recht mag betwijfeld worden, of bij de poging, bedoeld bij artt. 127 en 128 C. W alles moet worden overgelaten aan de willekeur van den rechter, en te betreuren is het, dat men bij de samenstelling van het K. B. van 1889 N°. 35 (Alg. Order 1890 N°. 16) niet heeft geraadpleegd het werk van Mr. II. van der Hoeven „Onze militaire strafwetgeving".

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 233