223
In dit werk kan men lezen, dat gedurende de regeefing van
Koning Lodewijk Napoleon pogingen in het werk werden gesteld
tot het ontwerpen van een nieuwe manier yan procedeeren voor het
krijgsvolk te water en te lande en het herzien der crimineele
wetten voor het gemelde krijgsvolk. Aan die pogingen hebben
de ontwerpen van 1807 en 1808 hun ontstaan te danken. Tenge
volge van verschillende wederwaardigheden zijn deze ontwerpen nooit
tot wet verheven. Het laatste wat wij wisten, was eene decisie van
Lodewijk Napoleon van 12 Mei 1809, doch overigens maakte de
geschiedenis een sprong tot de wetboeken van 1814 en 1815,
volgens welke meer dan een halve eeuw is recht gesproken, zonder
dat bekend was, wat met het ontwerp van 1808 was voorgevallen,
noch uit welke ontwerpen onze militaire strafwetgeving rechtstreeks
is voortgekomen, of welke bescheiden daarover zjjn gewisseld.
Bij het interpreteeren van een wetsartikel was het dus zeer
moeilijk om de bedoeling van den wetgever van 1814 weer te geven.
Aan de werkzaamheden van Mr. H. van der Hoeven zijn wij het
verplicht, dat die onzekerheid ten opzichte van poging tot een militair
misdrijf is opgeheven.
Zooals bekend is, diende de commissie, die in 1813 benoemd werd
tot het samenstellen van een militair wetboek, binnen korten tijd een
volledig stel wetten in. Alle werden goedgekeurd en den 20en Juli
1814 tot wet verheven, uitgezonderd het Crimineel Wetboek voor
het Krijgsvolk te Lande en het Reglement van Krijgstucht voor
hetzelfde krijgsvolk, die aan de commissie werden teruggezonden,
ten einde daarin de noodig geachte wijzigingen aan te brengen.
Een der bezwaren tegen het ontwerp Crimineel Wetboek van 1814
was gelegen in den IIen Titel: „Yan misdaden en d.erzelver toereke
ning". In dezen titel kwamen voor verschillende beginselen van
algemeen strafrecht. Zoo luidde art. 20:
„De pogingen tot misdaad moeten niet met de gewone straf, op de
„misdaad gesteld, gestraft worden, maar met eene lichtere, naarmate zij
„gevorderd zijn, tenware de wet in eenig bijzonder geval de straf op de
„poging uitdrukkelijk bepaalt."
Op advies van den Raad van State is deze titel grootendeels uit
het ontwerp gelicht, omdat de beginselen van algemeen strafrecht