254 weerstand, en bedraagt reeds op 1500 M. ongeveer de helft Vj MV»150o 17 M. T. (i) De indringing wordt bepaald door de levende kracht per cM.2 doorsnede. Te velde laat men het slechts bij uitzondering op de indringing van het projectiel aankomen meestal gebruikt men de mijn- of' de springwerking. De mijnwerking kan slechts bij toeval groot zijn, bijv. als een granaat in een voorwagen slaat en springt. De springwerking is hoofdzaakzij wordt bepaald door het aantal werkzame springstukken. Alleen kop en bodem kunnen materieel vernielen, alle andere springstukken zijn tegen levende doelen bestemd. Het maximum aantal springstukken voor veldgeschut bedraagt 200 (in Europa), bij ons 100. a. De Granaat. Deze is onbruikbaar tegen doelen achter voldoende dekkingen, want de as van den kegel der scherven is opwaarts gericht, onder een hoek 2 X den invalshoek. Boven 10° invalshoek (2600 M.) is de werking van de granaat dikwijls 0. Die granaten, welke meer dan de halve bestreken ruimte vóór aanslaan, kunnen slechts bij toeval uitwerking hebben. De tophoek van den kegel is 90°60° naarmate van de snelheid De granaat behoort in of diclit vóór het doel te springen. Enkele springstukken vliegen 600 M. ver. Door het aanslaan verliest de granaat veel van hare snelheid. Onze granaat springt 2 M. na aanslag. Zij verspreidt 100 springstukken over een ellips, lang 600 X, breed 350 X. Gewicht granaat met 1 HG. lading4,3 KG. lading (schietlading)0,75 worplading N°. 20,13 id- N°. 30,10 Maximum dracht4000 M. (1). Deze getallen gelden ons veldgeschut, niet ons berggeschut. Die van het berggeschut, lading 0,45 K&., zijn kleiner.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 267