273 alleen deelgenomen worden door de officieren van het Nederlandseh- Indische leger, die op grond van de voor het leger geldende bepalingen tot het houden van één of meer rijpaarden gerechtigd zijn. Niemand mag echter voor meer dan twee paarden lid zijn. Art. 14. Als uitzondering op het vorige artikel, kunnen ter beoordeeling van het Bestuur ook kapiteins die, hoewel niet gerechtigd tct het houden van rijpaarden, zich in het belang van den dienst een paard aanschaffen, tot het lidmaatschap worden toegelaten. Art. 15. Ben paard, dat ingeschreven wordt, mag niet jonger dan vier en niet ouder dan twaalf jaren zijn, met dien verstande, dat een eenmaal inge schreven paard ook na het twaalfde jaar in de Yereeniging mag blijven. Yerwisselt het paard echter van eigenaar, dan moet hot aan de in dit en in art. 17 gestelde eischen voldoen. Het mag slechts als rijdier gebruikt worden. Art. 16. Paarden in een garnizoen, of komende van eone plaats, waar de kwa de droes epidemisch heerscht, kunnen eerst ingeschreven worden, in het eerste geval, drie maanden nadat de epidemie heeft opgehouden; in het laatste geval, drie maanden nadat zij in het garnizoen zijn aangekomen. Art. 17. Ieder, die lid verlangt te worden, geeft daarvan kennis aan het Bestuur, onder overlegging van een signalement van het paard en een schriftelijke verklaring van den volgenden inhoud: „De ondergeteekende verklaart op heden toe te treden tot de Yer eeniging tot onderlinge assurantie van officiersrijpaarden, terwijl hij de „zedelijke overtuiging heeft, dat zijn paard gezond is op den dag der „toetreding. den (Ilandteekening)." Art. 18. Elke deelneming vangt aan veertien dagen nadat de kennisgeving door het Bestuur is ontvangen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 286