HET RICHTEN BIJ DE BEREDEN ARTILLERIE.
Onder dezen titel bevat het Ind. Mil. Tijdschr. 1890, afl. 9 en 11,
een opstel van den luitenant W. J. Giel, waarin aangedrongen wordt
op het invoeren van nieuwe richfmiddelen bij de bereden artillerie.
Schr. stelt voor, de tegenwoordige richtmiddelen te vervangen door
andere, grootendeels door hem persoonlijk ontworpen, welke onte
genzeglijk vele voordeelen bezitten, en het vervullen van zijn wensch
zou voorzeker van groot nut wezen, want het is niet te ontkennen,
dat voor vlug en nauwkeurig richten in de eerste plaats een stel
richtmiddelen noodig is, dat niet alleen gemakkelijk te bedienen is,
maar ook zonder onnauwkeurigheden kan worden aangewend. Vol
doen de door Schr. bedoelde richtmiddelen aan verschillende te stellen
eischen beter dan de tegenwoordige, zoo valt het toch niet te ont
kennen, dat hij bij de beoordeeling dezer laatste nog al zwartgallig
geweest is, en ook dat de geoefendheid van de door Schr. bedoelde
richters te wenschen heeft overgelaten.
Zoo wordt o. a. gezegd
„Een technisch gebrek, dat den opzet aankleeft, is dat het richtblokje
reeds na kortstondig gebruik in het Mg. kokertje gaat waggelen.
„Dit is zeer hinderlijk voor den richter en heeft verlenging of verkorting
van de richtas ten gevolge."
Zulks nu is in zooverre waar, dat het zoodanig moet worden op
gevat dat het richtblokje werkelijk een speling krijgt, waardoor het
voorover en achterover kan hellen (een beweging naar links en rechts
komt niet voor). De invloed van de daardoor ontstane verlenging
en verkorting der richtas is niet groot, want Schr. berekent op blz.
215 de fout, welke ontstaat bij een vrij groote vooroverhelling van
de opzetstang en zegt tevens dat de fouten, gemaakt door voor- en
achterwaartsche beweging, nagenoeg nul zijn. Of het ook zoo hinder-