299
lijk is voor den richter, valt te betwijfelen omdat het riehtblokje
niet vau zelf gaat waggelen.
Verder beweert Schr. dat bij het vooroverhellen van het riehtblokje
het pijlstreepje niet aansluit aan de correctieschaal-verdeeling, waardoor
derhalve de correctie niet altijd met de noodige juistheid kan worden
aangebracht; dit is volkomen waar, evenwel zal, in de enkele ge
vallen dat zulks plaats grijpt, de onnauwkeurigheid zóó klein wezen
dat er geen invloed op het schot wordt uitgeoefend, want het ver
schil tusschen den gewilden stand van het pijltje en dien welken het
inneemt, zal op zijn. hoogst genomen nog geen '/4 verdeeling bedragen.
Ook zegt Schr
„Het grootste bezwaar, aan de tegenwoordige inrichting van den opzet
verbonden, is echter dat men hem niet kan stellen zonder gebruik te
maken van een schootstafel en zonder in sommige gevallen nog aan-
teekoningen te moeten maken";
het laatste is in die sommige gevallen waar, indien nl. richters
het verschil in standen van den opzet niet kunnen onthouden even
wel het eerste gedeelte, in verband met
„Bij het geven der correctie staat men aan het gevaar bloot dat deze
door den stukscommandant verkeerd wordt opgegeven en door den
richter verkeerd wordt aangebracht",
wekt bevreemding, waut alle stukscommandanten en nagenoeg
alle richters le klasse weten de correctie uit hun hoofd; dit bleek
ook dikwijls bij vermoeiende oefeningen in bergterrein. Door het
vele exerceeren (kanonnierschool 2e les) worden die eenvoudige ge
talletjes geleerd, en de schootstafel wordt voor genoemd doel weinig
of nooit gebezigd; het gevaar waaraan men blootstaat bij het maken
van vergissingen met correctie is dan ook zoo groot niet.
Bij het gebruik maken van een hulprichtpunt zal de opzet een
stand hebben, niet overeenkomende met dien in het commando bedoeld;
de richter dient het verschil te onthouden of liever op te teekenen
(waar moet hij zijn aanteekeningen maken P) en dat nu bij het aan
brengen van abnormale correctie van de 100 gevallen 99 keer alles
in de war loopt, is wel wat sterk uitgedrukt. Onze kanonniers zijn
toch allen geen ezels, en bij veelvuldig oefenen zijn zij werkelijk ver
te brengen. Het is waar, bij enkele abnormale gevallen zullen er
Dl. I, 1891. 20