315 dat, indien hij later uit dien voorraad laat fourageeren, zulks ook zonder eenig verder onderzoek van gouvernements wege zou kunnen plaats hebben. Niets is minder waar dan dit. Bij de aanbieding ter levering heeft opnieuw keuring plaats ende officieren der week, ja zelfs een sergeant-majoor, hospitaal-administrateur, kan afkeuren, wat juist even te voren door den gewestelijken intendant was verklaard te voldoen aan de voorwaarden. Nu weten wij wel, dat die keuring bij de levering niet kan worden nagelaten, want de aannemer kan den voorraad, welken de intendant goedkeurde, door een anderen hebben doen vervangen, ook is hij niet verplicht uit de goedgekeurde voorraden te doen fourageeren, maar de lezer zal het ons toch moeten toegeven dat hier iets hapert. Doch nog gekker wordt het geval, indien wij te doen hebben met de voorraden, welke in garnizoenen, waar zulks door de betrokken militaire commandanten wordt noodig geoordeeld, door den aannemer geheel of gedeeltelijk binnen de versterkingen zijn opgelegd. Uit die voorraden moet ge- fourageerd worden, en daar de aannemer daarmede nu niet precies kan doen wat hij wil, althans niet knoeien, zonder dat zulks van militaire zijde wordt opgemerkt, kan gebeuren, wat wij zoo even veronderstelden. Eu naar wien moet de aannemer zich nu regelen? De aannemer heeft, om maar iets te noemen, twee soorten rijst. De Intendant vindt dat soort A en niet soort B aan de voorwaarden voldoet, aldus de aannemer slaat van soort A binnen de versterking een voorraad op. Maar nu komen de officieren der week en meenen, dat niet soort A maar soort B aan de eischeu voldoetergo soort A uit den voorraad wordt geweigerd. Moet de leverancier nu soort B aanbieden, niet afkomstig van den voorraad, dan wel de zaak brengen voor de arbiters, op gevaar af, dat ook die de soort A af keuren, en hij dus boete beloopt. Waarlijk indien zoo iets gebeurt en het kan gebeuren is 't dan niet voor den leverancier om zich de haren uit het hoofd te trekken? Hierhij zullen wij het laten. Wij meenen hiermede voldoende aangetoond te hebben, dat de tegenwoordige regelingen verbetering behoeven. Hoe wij ons voorstellen dat zulks zou kunnen plaats hebben, zal zoo aanstonds blijken. Dl. I, 1891. 21

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 328