340 na een zeer korten loop, hun water reeds aan den Oceaan moeten afstaan. De hoeveelheid vergoedt hier echter het gemis aan grootte, want in elke richting slingeren zich door het eiland kleine ondiepe stroom pjes, die, zooals te begrijpen is, bijna alle zonder uitzondering hun oorsprong in het hcoge Noordergebergte vinden, door de midden vallei hun weg vervolgen (de heuvelreeks Gr. Sesan vormt hier de waterscheiding) en zich eindelijk aan de O.- en W.-kust in zee ontlasten. Volgens Zollinger zijn de N.- en de Z.-zijde, in verband met de omstandigheid dat de bergen daar in de onmiddellijke nabijheid van de zee liggen, weinig van water voorzien en de daar aanwezige bronnen nauwelijks voldoende, om aan de behoeften van den landbouw tegemoet te komen. Moge dit aan de Z.-zijde juist zijn, waar de kust karig bevolkt en dus weinig bebouwd is, Gregory zegt, dat de N.-kust van Lombok, van de zeezijde gezien, de schilderachtigste tooneelen oplevert, men het land overal bebouwd ziet, terwijl rijstvelden, watervallen en bosschen elkaar telkens afwisselen en getuigenis afleggen van de vruchtbare en welige gesteldheid van het eiland. Ook Findlay maakt gewag van de vruchtbaarheid van de N.-kust, zoodat op dit punt Zollinger minder goed ingelicht schijnt. Ondertusschen is het zeer waarschijnlijk, dat na een langdurige droogte op die kust gebrek aan water ontstaat en de toevlucht tot de aanwezige bronnen moet genomen worden. Een ander punt van verschil is de oorsprong van de, langs de Z. hellingen van het N. gebergte naar de midden-vallei afdalende riviertjes. Volgens Van Eek ontvangen deze hun water grootendeels van het zeer uitgestrekte meer Dauoe of Segara-Anak; volgens Zollinger, die dit meer in oogenschouw heeft genomen, ziet men daarin nergens eene opening, waardoor het water zou kunnen wegloopen, zoodat hij aanmeent, dat de oorsprong der stroompjes op de verschillende bergen van de N.keten moet gezocht worden. Is deze quaestie voor mijn doel van ondergeschikt belang, van veel gewicht is de vrijwel overeenstemmende verklaring omtrent den rijkdom aan goed en helder water van het eiland, die, volgens

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 353