349 zeer kortstondige officiersloopbaan heb ik bij de korpsen, waarbij ik heb gediend, die onderwerpen zelfs een paar maal hooren behandelen. Aangenaam waren die voordrachten geen van alle, maar dat hangt af: 1°. van het te behandelen onderwerp en dat is in casu zeer ondankbaar 2°. of de, de voordracht houdende persoon een gemakkelijk spreker is; 3°. of hij een goed stilist is; 4°. of hij zijn onderwerp meester is. Dat niemand bij onverwachte ondervraging meer zou weten welke onder werpen ter bespreking zijn aanbevolen, geloof ik nietik weet daaren tegen zeker, dat velen die nog wel weten. Zeker, men hoort op rechtsgebied zeer naïeve beschouwingen. Het aangehaalde voorbeeld is daarvan een sterk voorbeeld, maar geldt, zooals de schrijver blijkbaar niet wil, volstrekt niet als bewijs voor de gebrekkige rechtskennis der officieren. Er is eene aardigheid, die ik wel heb hooren debiteeren en waar menigeen „invloog", zooals men dat noemt, zonder dat iemand der aanwezigen den bewusten persoon verdacht van gebrekkige werking der hersenen. Bedoelde aardigheid luidt: „Mag men trouwen met de zuster van zijne weduwe?" Zij kwam mij onwillekeurig bij het lezen te binnen. Met een koenen sprong komen wij eindelijk op eenige leeken-ideeën over het militair recht, neen pardon komen wij tot een kijkje in onze reglementen en dienstvoorschriften. Het is wel aangenaam voor de commissie, aan welke de geringe taak op de schouders werd gelegd, een velddienstvoorschrift samen te stellen dat de schrijver der leeken-ideeën haar toekent, wel eens het aangehaalde gelezen te hebben. Overigens ben ik het volkomen met den schrijver eens. Anders is het met de beschouwing van art. 12 G. D. Toen ik dit artikel las, vond ik het nog al duidelijk. Het deed bij mij dadelijk A. O. 1871 H°. 53 te binnen schieten; die order is daardoor dan ook gereglementeerd. Dat art. 12 G. D. er verschillende soorten van samenrotting op na zou houden, ben ik niet met den schrijver der leeken-idieeën eens. In verband met de aangehaalde A. O. geloof ik dat het doel is geweest te trachten de militairen zoolang mogelijk door gewone middelen tot terugkeer naar hunne garnizoenen te bewegen. Gaan zij op de eerste aanmaning of op het eerste bevel uiteen, dan is het nog eene disciplinaire zaak. Verzetten echter

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 362