358 op 94. in Duitschland 150 bedraagt. Men bracht voorts in herinnering, hoe op biz. 30 der memorie van antwoord op het voorloopig verslag betreffende hoofdstuk VIII voor het loopende jaar door de Regeering werd verklaard, dat men, in verband met den loop der reeds genomen en nog te nemen proeven met geweren van klein kaliber, met grond kon verwachten dat men in die aangelegenheid, indien zulks noodig mocht wezenvrij spoedig tot eene beslissing zou kunnen komen. „Acht de Minister, zoo werd door sommigen gevraagd, eene dergelijke beslissing niet noodig, waar men nagenoeg in geheel Europa, ook in kleine staten als België, Zwitserland en Denemarken, ons op dien weg reeds is voorgegaan? Mocht het bezwaar zich voordoen, dat de fabrieken te veel werk hadden om een contract tot levering van geweren op korten termijn aan te gaan, dan zou het wellicht aanbeveling verdienen, om, zooals in België is geschied, tot het oprichten eener fabriek over te gaan. „Ernstig meenden dan ook de hierbedoelde leden op het doen van een voorstel in bovengenoemden geest te moeten aandringen, een voorstel dat in den vorm van een alzonderlijk wetsontwerp aan het oordeel der ver gadering zou moeten worden onderworpen, daar het hier een aanzienlijk bedrag zou gelden en ook de Eerste Kamer in staat behoort te worden gesteld deze aangelegenheid op zich zelve te beoordeelen. Natuurlijk waren er ook, zooals gebruikelijk, leden, die zich met dien aandrang niet konden vereenigen, doch andere argumenten, dan dat zulk een maatregel veel geld zou kosten, hadden zij niet. Ook vermeldde het verslag, dat in de afdeelingen nog was ge sproken over de transformatie der geweren, de groote onkosten daar aan verbonden, de minder oordeelkundige wijze waarop daarbij te werk was gegaan en ten slotte de opmerking was gemaakt, dat de transformatie niet aan de gekoesterde verwachtingen zon hebben beantwoord en de patroonhouders minder goed voldeden. Omtrent die transformatie, de wijze van uitvoering, den stand der werkzaamheden, de financieele gevolgen daarvan en het mindei gun stig oordeel over het getransformeerde Beaumont-Yitali geweer uit gesproken, trad de Minister van Oorlog in zijne memorie van antwoord in uitvoerige mededeelingen die echter met het oog op het feit, dat van eene transformatie van de Indische geweren voorgoed schijnt te zijn afgezien, voor bet doel van dit opstel van minder belang zijn. Ik teeken hier slechts aan dat de Minister opmerkte, dat men de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 371