VARIA. De dienstcorrespondentie. Als wij een dienstbrief lezen, schiet ons altijd de klacht van Multatuli te binnen, en roepen wij met hem: „Och, dat men lezen kon." Immers, hoe is het mogelijk, dat een voorschrift, dat zoo zeldzaam duidelijk ge steld is, als dat, voorkomende in de A. O. N°. 11 van 1882, luidende: „Alle dienstbrieven moeten kort en duidelijk zijn, onnoodige plichtple gingen en uitweidingen vermeden worden", nog altijd zoo weinig begre pen schijnt te worden. Nog altijd maakt men elkaar complimenten in dienstbrieven, zeker niet in het belang van de kortheid; nog altijd heeft men „de eer" 't een of ander mede te deelen, of „aan te bieden"; een mindere mag niet de aandacht van zijnen chef vestigen op dit of dat, hij „verzoekt" ZHEG. zijne aandacht wel te willen vestigen op dit of dat of neen, wij vergissen ons: hij verzoekt dat „beleefd"! Zou men het willen gelooven dat een officier eene vrij vinnige opmerking van een zijner superieuren kreeg, omdat hij dezen in een dienstbrief eenvoudig iets „verzocht" had, in plaats van „beleefd verzocht"? Een meerdere iets „voorstellen" wordt niet altijd goed opgenomen; men geeft zijnen chef: „eerbiedig iets in overweging"; men verwijst niet naar een brief, neen men „refereert beleefdelijk" daarnaar; men neemt „beleefdelijk de vrijheid" om als „zijn bescheiden oordeel" te kennen te geven, dat dit of dat zoo of zoo moet zijn; een chef bedankt een min dere voor de indiening van een of ander verslag (laat die mindere maar eens probeeren het niet in te dienen!). Maar genoeg van die belachelijke, in majeur dikwerf meer dan onder danige en in mineur veelal niet gemeende complimenteuse uitdrukkingen. Welke chef is zoo flink zijnen ondergeschikten te verbieden om te beleefde termen in de dienstcorrespondentie te gebruiken? Is het niet betreurenswaardig dat velen nog zoo ij del kunnen zijn om het een mindere kwalijk te nemen als deze korte en flinke epistels schrijft, zonder doelloos eerbiedsbetoon? Wie verlost ons van al dien noodeloozen omhaal? Wolfram.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 388