449 Het lustverblijf Pringa-rata schijnt dus slechts een zeer bescheiden optrekje te zijn. Omtrent de verder hierboven opgesomde lustoorden Lingsar, Bogawati en Andana zijn mij volstrekt geen bijzonderheden bekend. Gelet op den hoogen leeftijd van den vorst en de onbeperkte wijze, waarop hij van de dienstplichtige bevolking gebruik maakt, vermoed ik, dat denaarde buitenverblijven leidende wegen in den Oost-moesson over het algemeen niet te veel moeilijkheden zullen opleveren. Heb ik bij de bespreking van Ampenau en Mataram, de hoofd vestigingen van het Balische bestuur, de omgeving dezer plaatsen opzettelijk eenigszins lang stilgestaan, de overige plaatsen en wegen van het eiland Lombok kunnen, bij gebrek aan betrouwbare gege vens, spoediger worden afgehandeld. Zollinger, die ongetwijfeld de verdiensten heeft, Lombok met vrucht doorreisd en nauwkeurig opgenomen te hebben, velt een ongunstig oordeel over de wegen, die hij kortaf „vrij slecht" noemt. Alleen zegt hij, is die van Ampenan naar Karang-asem goed, ja, hij zou met een rijtuig kunnen bereden worden, als er bruggen over de talrijke kanalen lagen, die hem doorsnijden. Natuurlijk moet bij de beoordeeling van Zollinger's beweren in aanmerking worden genomen, dat het ruim 40 jaren geleden is, dat hij Lombok bezocht heeft en dat du9, ten opzichte van de wegen, de toestanden wel eenigszins zullen veranderd zijn. Dit blijkt ten overvloede trouwens reeds uit zijn beschrijving van den weg Mataram Karang-asem, die althans tot Mataram reeds van verscheidene duikertjes en bruggetjes voorzien is. Mogen echter in de onmiddellijke omgeving van den zetel van het bestuur de toestanden beter zijn geworden, voor het binnenland blijft, geloof ik, nog altijd Zollinger's minder gunstig oordeel van toepassing- Hij zegt, na over den weg Mataram Karang-asem het een en ander te hebben opgemerkt: „Het overige der wegen kan door paarden bereden worden, ofschoon op sommige plaatsen de passage vrij moeilijk is, 't zij wegens de rivieren of kanalen, waarvan de bedding dikwijls tot weg dient, 't zij door de steile hellingen of zware rotsen, die de bevolking te lui is, weg te ruimen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 462