35
dezen om hulp, doch ontving' als antwoord op zijn verzoek: „Zeg
gerust aan den korpscommandant dat ik zelf geen kans zie, om in
een maand tijd deze opgaven behoorlijk uit te werken."
Een poosje later werd het militair recht op den achtergrond ge
drongen door de nieuwe reglementen en de manoeuvre-manie en op
dit oogenblik zou het mij weinig verwonderen als bij onverwachte
ondervraging niemand meer weet, welke onderwerpen ter bespreking
in bovenvermelde missive zijn aanbevolen.
Indien mijn meening in deze quaestie eenigermate juist is, moet
men als terugslag bij de officieren in het algemeen een gebrekkige
rechtskennis waarnemen.
Nu wil ik mij niet beroepen op de naïve beschouwingen, die men
hier en daar kan hooren verkondigen, want als ik bijv. vermeld, dat
ik eens een dispuut heb bijgewoond over de vraag „of strafbare
poging strafbaar is", dan zou men mij kunnen antwoorden, dat het
papier geduldig is, en men er op kan schrijven, wat men verkiest.
Ik neem daarom liever een kijkje in onze reglementen en dienst
voorschriften, die, zooals men mij wel zal toegeven, worden samen
gesteld door de élite van het officierskorps.
123 van het Voorschrift op den Velddienst zegt:
„hij die het woord mededeelt aan personen, die het niet behoeven te
„kennen, pleegt verraad."
Met hoeveel goeden wil men ook bezield zij, het is een wanhopige
taak deze omschrijving van verraad in overeenstemming te brengen
met de voorschriften van het Crimineel Wetboek.
Dit zegt in art. 69
„Elk militair, die het geheim van den post, de orders of het order-
„woord, op eenigerlei wijze aan den vijand openbaart, zal mede met den
„strop gestraft worden."
De wet vordert dus het openbaar maken aan den vijand op
eenigerlei wijze, mondeling, schriftelijk, door middel van derden, of
hoe dan ook.
Wanneer alzoo een militair ter goeder trouw aan een kameraad
het order woord mededeelt, bijv. om dezen in de gelegenheid te stel-