36
len door de postenketen te komen tot bijwoning van een nachtelijk
avontuurtje, dan pleegt hij geen verraad. Zelfs wanneer deze ka
meraad in een liefderoes zich het woord laat ontfutselen door de
een of andere schoone, zonder de bedoeling dit aan den vijand over
te brengen, en deze het aan den vijand mededeelt, is voor beide
militairen het kenmerk van verraad niet aanwezig, ten minste wan
neer men aan de beteekenis van dit woord eenigen zin zal hechten,
De wet duidt bovendien met de woorden „elk miiitair" een be
paalde categorie van personen aan, terwijl het Voorschrift op den
Velddienst met de woorden: „hij, die" iedereen, hetzij burger, hetzij
militair met den strop bedreigt en de eenvoudige mededeeling van
het woord aan een ieder, die het niet behoeft te kennen, verraad
noemt.
Misschien herinnerde zich de commissie, bij het redigeeren van deze
paragraaf, wel eens gelezen te hebben:
dat art. 69 C. W. een leemte bevat en
dat de wet van 19 October 1791 straf bedreigde tegen elk mili
tair die het orderwoord mededeelde aan iemand, die het niet behoeft
te kennen.
Het mag echter niet de vraag zijn, wat een commissie goed of
minder goed vindt, doch wat de wet voorschrijft. Reeds in 1876 en
misschien vroeger wees Mr. M. S. Pols op het gevaarlijke, om aan
feiten, die met verraad niets te maken hebben, den naam van verraad
te geven en alzoo de meest onteerende kwalificatie toe te kennen
aan daden, die slechts aan kleinmoedigheid of achteloosheid zijn toe
te schrijven. Ons Indisch dienstvoorschrift schijnt deze opinie als
verouderd te beschouwen, want het noemt verraad handelingen, die
het kenmerk er van geheel missen, zooals de mededeeling van het
orderwoord aan een kameraad, om dezen in de gelegenheid te stellen
eens uit te gaan.
Wenden wij ons thans tot art. 85 C. W. Hierin leest men:
„Ingeval van samenrotting van militairen of van personen tot de armee
„behoorende, zal elk superieur ordonneeren, dat men zich scheide, en ieder
„zijnen weg ga; indien hij niet op staanden voet gehoorzaamd wordt, zal
„hij eenigen bij hunne namen mogen noemen, en wanneer deze niet dadelijk
„hunnen plicht betrachten, zullen dezelve als aanleggers en hoofden van