DE SANDELWOOD ALS CAYALERIEPAARD.
Iq de laatste weken gelezen en herlezen hebbende:
1°. „Beschouwingen van een pas uitgekomen paardenliefhebber over
Indische paardenzaken" door J. van de Yelde.
2°. „Indische cavaleriepaarden" door „Ook een liefhebber".
3°. „Stoeterijen op Java en omliggende eilanden" door E. Schieferli.
4°. „La cavalerie dans la guerre moderne" door A. A,, in de „Revue
des Deux Mondes", 15 Sept®1. et 15 Nov«-, 1889, enz.
5°. „Hippofiel's" artikel in één der laatst uitgekomen afleveringen
van den „Indischen Gids" en met Gayot en andere schrijvers over
paarden volkomen overtuigd welken zwaren dienst een cavaleriepaard,
zoowel in Europa als in Indië, maar vooral hier te lande met zijn
erg geaccidenteerd terrein en zijn warm, afmattend klimaat te verrichten
heeft, trof mij ten zeerste kapitein Schieferli's bewering, welke
hierop neerkomt
Ik vermeen met het vorenstaande te hebben aangetoond, dat eene
daarstelling van een Australisch-Arabisch of welk uitheemsch paardenras
op Java van geen practisch nut is, en dus: Quand on n'a pas ce qiCon
aime, il faut aimer ce qiCon a, waarom ik overga tot de ontwikkeling
mijner denkbeelden over de verbetering van ons Sandelhout-ras door
zich zelfhet bezit alle eigenschappen van een goed troepenpaard, het
is vlug, intelligent en zoo gewillig, dat het meer doen wil, niet alleen
dan men verlangt, maar zelfs meer dan het kan; het zal zich desverlangd
onder den ruiter dood loopen; het is zeer sterk en veerkrachtig.
Op den voorgrond zet ik dat ik den Sandelwood een heel mooi
en deugdzaam paard vind, maar dat ik bij ons dapper en zeer ver
dienstelijk Indisch leger groote paarden zoude willen zien bezigen,
omdat deze sterker en dus beter zijn.
De zoo dikwijls in Indië geuite bewering dat groote paarden niet
goed op zwaar geaccidenteerd en glibberig terrein kunnen gaan, is
zoo absurd mogelijk en wordt gelogenstraft door hetgeen zulke paar-