527 herstellen en de Sasak's naar hun eiland te doen terugkeeren, dan kan de dapperheid van deze laatsten niet bijzonder groot zijn geweest. Meer bekend is het, dat in 1849, bij de 3e expeditie tegen Bali, troepen van Lombok als hulpbenden aan onze zijde gestreden hebben, De raadpleging van de verschillende over die expeditie handelende werken en officieele verslagen schenkt echter geen gegevens om een oordeel te vellen over de militaire verdiensten dezer laatste. Niet eens is uit de bronnen op te maken, of de 4000 man hulp troepen, die den 19en Mei 1849 in de baai van Laboean Amok op Bali ontscheept werden, uit Hindoe-Baliërs, uit Sasak's of uit beide elementen waren samengesteld. Ook schijnen onze Lomboksche bondgenooten alleen voor de onder neming tegen den Radja van Karang-asem te zijn gebezigd, die echter, van bijna al de zijnen verlaten en door de voorhoede van de Lom boksche hulptroepen aangevallen, reeds spoedig den dood had gevonden, zoodat dit heldenfeit niet veel beteekend moet hebben. Later vinden wij nog vermeld, dat bij den opmarsch naar Kasoemba op 10 Juni de Lomboksche troepen door het gebergte naar Klon- kong marcheerden en de rechterflank der onzen dekken moesten. Deze marsch, voegt de toenmalige kapitein Weitzel er bij, werd voor onze troepen ondoenlijk en voor de hulptroepen zelfs gevaarlijk geacht. Of deze laatste toen nog slaags geweest zijn en zoo ja, hoe zij zich daarbij gehouden hebben, heb ik niet kunnen nagaan. Waar laatstbedoelde schrijver dan ook zegt, dat de hulp van Lombok belangrijk heeft bijgedragen, om de Balische zaken spoedig tot een, voor ons gewenscht einde te brengen, geloof ik te moeten aannemen, dat meer gezinspeeld wordt op den moreelen indruk, dien deze steun op de Baliërs heeft gemaakt dan wel op de heldendaden door de hulptroepen bedreven. De aanvoerder van de Lomboksche macht was Goesti G'de' Rai, een Hindoe-Baliër en afstammeling van een oud vorstelijk geslacht. Hoewel door generaal Michiels tot poenggawa aangesteld, laat kapitein Weitzel zich allesbehalve gunstig over hem uit. Hij noemt hem zeer bloode, zonder eenige geestkracht en niet weinig verslaafd aan het misbruik van opium. Van Eek zegt, dat de Basak's over het algemeen lijdzaam, gedwee

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 544