EENIGE OPMERKINGEN BETREFFENDE DE OPLEIDING VAN RECEPTEN. 7 van de Inleiding der Recrutenschool bepaalt, met een paar uitzonderingen, dat de gang van het onderwijs aan de recruten zal zijn overeenkomstig de volgorde der afdeelingen en artikels, d. w. z,, dat de recruten in eenig artikel eene zekere bedrevenheid moeten hebben verkregen, vóór hun het in een volgend artikel voorgeschrevene mag worden onderwezen. Mijns inziens is deze bepaling van in vloed op den duur van het onderricht en wel in dien zin, dat deze er door verlengd wordt. Verscheidene oefeningen zonder geweer eischen langdurig onderricht en veelvuldige herhaling, voordat eenige bedre venheid te bespeuren is. Gedurende dien tijd mag niet worden over gegaan tot oefeningen met het geweer, zoodat de noodige afwisseling alléén kan verkregen worden door herhaling van bewegingen, die de recruut, soms reeds onverbeterlijk, kent. De man raakt dus latei- met zijn geweer vertrouwd, dan mogelijk zou zijn. De indeeling van de eerste afdeeling levert ook stof tot bemer kingen. Ze is niet in overeenstemming met de practijk. De recruut- toch leert den marsch op twee of vier gelederen uit de flank, lang voor hij in de 3e afdeeling komt. Dit is noodzakelijk voor het verrichten van verschillende diensten (etenhalen, het marcheeren naar het hospitaal voor vaccinatie enz.) en toch in strijd met 7 R. S., dus ook met 18 G. v. h. O. en dit laatste is van veel belang (1). Verder leert de (1) Ook 7 le alinea G. v. h. O. geeft aanleiding tot botsing met 18; in de praetijk nl. is het onmogelijk die alinea naar behooren op te volgen. Naar mijne meening behoorde ze te luiden „In den beginne -wordt het onderwijs aan de niet-Europeesche militairen in hun eigen taal gegeven, voorzoover althans mogelijk is; het kader van den landaard dier militairen moet worden op het hart gedrukt, hen tot het zoo spoedig mogelyk loeren spreken der Muleische taal aan te zetten,,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 555