545 en anderen wordt te lezen gegeven, maar waaraan toch niemand den naam „Nederlandsch" zal ontzeggen. Het Maleisch nu, behoorende tot de Westelijke of Haleische af- deeling der Maleisch-Polynesische taalfamilie, eigenlijk de taal ge sproken door de bevolking Tan Midden- Sumatra, Malakka en Borneo's Westkust, heeft; zich langzamerhand door den geheelen Indischen Archipel verspreid als de verkeerstaal tusschen vreemde handelaren en kolonisten met de oorspronkelijke bevolkingen, wier taal de eersten niet kenden. Nergens, om zoo te zeggen, heeft echter die taal de inheemsche verdrongen, terwijl de Ialauder daar, waar hij niet tegenover een slecht Maleisch sprekenden Europeaan staat, zich ook in deze taal bedient van een zinbouw, die een zuiver Oostersch karakter draagt. En dat niet alleen; doch zoodra de Inlander, die tegenover den vreemdeling zich van dat Maleisch bedient, zich tot zijn landgenoot wendt, om het een of ander nader te bespreken of inlichtingen te vragen, gebruikt hij weer zijn eigen taalniet om door den vreem deling niet verstaan te worden, maar omdat hij in zijn eigen taal denkt en de woorden en uitdrukkingen hem daar voor 't grijpen liggen, terwijl het ook voor hem in dat Yerkeers-Maleisch een „zich behelpen" is en blijft. Zoo hoort men ook Javanen, die lang bij Europeanen of Chineezen in dienst zijn, evenals Javaansche soldaten, die reeds jaren de militaire kleeding dragen, steeds onder elkaar hun taal spreken; de laatsten zelfs dan, wanneer zij zich in streken bevinden, waar het Javaansch door de bevolking gesproken noch verstaan wordt. Wij mogen dan ook gerust aannemen, dat de Inlander alleen daar van het zoogenaamd Laag-Maleisch gebruik maakt, waar hij er niet buiten kan; terwijl hij er zich dikwijls slechts gebrekkig in kan uitdrukken, yooral waar hij vreest door 't gebruik van woorden uit zijn eigen taal in 't geheel niet verstaan te worden. Yandaar dat, waar het er op aankomt elkaar goed te begrijpen, het spreken van de eigen taal het eenige middel is, om zeker te zijn, dat er geen antwoorden gegeven worden, om maar van 't ondervragen af te zijn. Wij moeten hierbij niet vergeten, dat de Inlander het als eene on beleefdheid zijnerzijds beschouwt, wanneer hij den meerdere, in casu

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 562