546 den Europeaan, een vraag meermalen laat herhalen, en dan maar liever op goed geluk antwoordt met „Ja" of „Neen", of nog liever, zoo zulks eenigszins kan, met „Ik weet het niet" of „Ik heb het nog niet onderzocht." Hoe dikwijls hoort men den kort aangebonden Europeaan zich over dergelijke antwoorden niet ergeren en eindigen met een gevolgtrekking, die alles behalve vleiend is voor de scherp zinnigheid van het Inlandsche ras in het algemeen en van dien In lander in het bijzonder, of met den uitroep: „Hoe is't mogelijk zoo te durven liegen!" En moeten wij dan den landgenoot eigenlijk niet toeroepen: „Neen, vriend, die Inlander is niet stompzinnig; hij be grijpt juist beter dan gij, dat gij niet in staat zijt, hem uwe bedoe ling duidelijk te maken of zijn antwoord te vatten, en daarom tracht „hij aan 't gesprek een einde te maken." Men behoeft dan ook niet lang in Indië te wezen, om te beseffen hoeveel degeen, die de taal van het volk spreekt, voor heeft op hem, die zulks niet kan, en hoe zelfs hij, die zich wel is waar van het Laag-Maleisch bedient, maar daarbij, steunende op de kennis van het Maleisch of Javaansch, woordwendingen bezigt, die den Inlander bekend zijn, wij noemen als zoodanig vooral het gebruik van den lijdenden werkwoordsvorm beter begrepen en dus ook gehoorzaamd wordt, dan iemand, die Maleische woorden in een Nederlandschen zinvorm giet. "Vandaar dan ook, dat op landelijke ondernemingen kennis van de taal der bevolking bepaald wordt vereischt voor de Europeesche ge ëmployeerden, en waar er al eens een enkele, zonder met die kennis toegerust te zijn, geplaatst wordt, zien wij hem zich met ijver op de hem vreemde taal toeleggen en haar spoedig vrij voldoende spreken een en ander als gevolg van de omstandigheid, dat het nu eenmaal niet mogelijk is, goed werk te krijgen van menschen, met wie men niet spreken kan. In strijd nu juist met hetgeen men in de burgermaatschappij ziet, is in de militaire tot nu toe steeds een geheel ander systeem gevolgd. Ons ieger bestaat toch voor het grootste gedeelte uit Javanen, meest echte desa-lieden, die zich, door het handgeld verlokt of door de hoofden gedwongen, lieten aanwerven. Onmiddellijk na hun indiensttreden worden zij naar een, ver van hun geboorte-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 563