550 practisch gevormd als zij zija eu vrij van schoolsche vormen, die hier toch niet tot hun recht zouden komen, ons in korten tijd, dat gene, wat wij in den omgang met den soldaat 't meest noodig heb ben, kunnen leeren. Wie ooit bij eene -compagnie Javanen gediend heeft, waar een der officieren de manschappen in hun eigen taal kon toepreken, weet wat voor een invloed die bevoorrechte kameraad daardoor had en hoe hij de man was, om duistere perkara's, vooral die waarin ook het kader betrokken was, tot klaarheid te brengen. Bovendien, wij weten het allen, de Javaan ziet tegen den meerdere, die zijn taal kent en vooral die haar vloeiend spreekt, veel meer op dan tegen eiken anderen, hoe goed deze het ook met hem moge voorhebben. Is dus de kennis van de Javaansche taal voor den officier zeer gewenscht, voorloopig schijnt zij toch nog van de programma's van onderwijs te worden geweerd. Waarschijnlijk ligt de reden daarvan in de omstandigheid, dat het Maleisch, zoo al niet zuiver gesproken, de taal van het dagelijksch verkeer op de kustplaatsen is, terwijl de studie van de Javaansche taal ontegenzeglijk moeielijker is dan die der Maleische en dus meer tijd in beslag zou nemen. Gelukkig echter is nu aan alle inrichtingen van onderwijs, waar jongelieden tot officier bij het Indische leger worden opgeleid, het Maleisch onder de verplichte leervakken opgenomen, zoodat binnen een niet al te verwijderd verschiet al onze jonge officieren met een behoorlijke dosis Maleisch toegerust zullen zijn. En aan degenen, die ons mochten toeroepen: „Ja! dan hebt gij men- schen, toegerust met een groote kennis boeken-Maleisch, maar wien in de practijk de handen toch verkeerd staan bij hunne aankomst in Indië, en die het Laag-Maleisch van a tot z moeten leeren'', antwoorden wij met vrijmoedigheid: „Welnu, dat Laag-Maleisch zullen die jongelieden in minder dan geen tijd leeren, maar zij zullen dan een taal spreken, die met recht dien naam mag dragen, een taal die voor hunne min deren verstaanbaar is". Zouden die tegenstanders van het Maleisch—n'en déplaise de Heeren, die steeds van Hoog-Maleisch spreken meenen, dat iemand, die zeer goed onderwijs in het Eransch bijv. gehad heeft, de handenof liever de tong niet verkeerd zouden staan, wanneer hij na volbrachte studiën

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 567