552
werkje, doch op verschillende punten niet zoo volledig, als men zou
mogen verlangen.
Onder de „Taalregels" is, zooals trouwens met de strekking van
het werkje overeenkomt, slechts het hoogst noodzakelijke opgenomen.
Wij moeten hier al dadelijk opkomen tegen den door den schrijver
gestelden regel, dat het meervoud der zelfstandige naamwoorden ge
vormd wordt door herhaling en slechts dan, wanneer er een telwoord
aan voorafgaat of er geen twijfel kan bestaan omtrent de bedoeling,
deze herhaling niet behoeft te geschieden. Immers deze verdubbe
ling wordt alleen in geval van verscheidenheid toegepast, welk be
grip soms nog versterkt wordt door wijziging van het herhaalde
woord bijv. sajoer-majoer voor allerlei groenten.
Ook tegen de keuze tusschen bagoes terlaloe en terlaloe bagoes tee
kenen wij protest aan, omdat terlaloe steeds vóór het bijvoeglijk
naamwoord staat.
Bij de behandeling der werkwoorden keken wij vreemd op over
de totale weglating van het voorvoegsel me, al of niet door een dei-
neusklanken gesloten. Zoo is toch pakoekan niet de actieve vorm
van het werkwoord spijkeren, want die is memakoekanmaar hoog
stens de Imperatief van dat werkwoord of wel, in verbinding met
di of een der voornaamwoorden voor den lcn of 2en persoon, de lij
dende vorm er van. Te meer verwonderde ons zulks, toen een blik
in de woordenlijst ons de vormen medidi, mengalehmeng er time-
noempang, mengkërët, mendjait toonde. Wij geven gaarne toe, dat men
dien vorm in de spreektaal weinig hoort gebruiken, doch niet omdat
de Inlander hem niet kent, maar omdat hij, tegenover een meerdere
vooral, bijna nimmer dien vorm mag bezigen en dan gebruik moet
maken van den lijdenden. Vraag echter den eersten den besten Inlander
wat „elkaar slaan" is en gij verneemt: poekoel memoekoel, een vorm
die zoo eigenaardig de wederkeerigheid der handeling uitdrukt.
Dat de gebiedende wijs verder gevormd wordt door achtervoeging
van kan is iets nieuws; maak het touw glad zou dus vertaald kunnen
worden door lit'jinkankan tali! W"ij zullen ons voorloopig maar aan
den algemeen bekenden regel houden, overtuigd, dat wij, door die
nieuwigheid over te nemen, het Laag-Maleisch nog onverstaanbaarder
zouden maken, dan het nu vaak reeds is.