Bij het tirailleeren in het terrein wordt als regel aangenomen, dat bij het inbrengen van versterking de tirailleurlinie eene voorwaartsche beweging maakt. Hoe dit versterken geschiedt, wordt nauwkeurig beschreven op blz. 17 V. v. h. Gr. Hier wordt echter gezegd, dat verliezen of hevig vuur het versterken der tirailleurlinie noodzakelijk kunnen maken. Hierbij veiliest het Voorschrift uit het oog, dat ook andere redenen aanwezig kunnen zijn. De tirailleurlinie is bijv. niet lang genoeg, om tot eene overvleu geling van de vijandelijke stelling te geraken. Om nu ook in dit geval en in alle andere gevallen steeds vooruit te gaan, acht ik verkeerd. Waarom laat men toch die tirailleurlinie vooruitgaan? Er kunnen momenten zijn in het gevecht, waarbij de verdediger zulk een hevig vuur afgeeft en de aanvallèr in eene beperkte ruimte zooveel plotseling intredende verliezen lijdt, dat de tirailleurs door het commando van hunne aanvoerders alleen niet meer tot vooruit gaan te bewegen zijn. In dit geval nu heeft men wel eéus goede uitkomsten gehad, door eene gesloten afdeeling dwars door de linie heen te laten breken, haar daarvóór voorwaarts te laten verspreiden en op een afstand van 50 M. te laten stelling nemen. Wanneer nu alle sectie- en groeps commandanten op het oogenblik, dat die afdeeling voorbij snelt, hun „voorwaarts" laten hooren, dan is het mogelijk, dat de tirailleurs het voorbeeld volgen. Het is dus een middel, dat slechts in de uiterste gevallen moet worden toegepast. Hu bestaat bij mij de vrees, dat eene compagnie, volgens ons voor schrift afgericht, in zoodanig geval niet meer vatbaar is voor dat middel. De vervaardigers van onze reglementen en voorschriften hebben blijkbaar ook in dit geval de ideeën van Rooseboom gehuldigd. „Het Hedendaagsch Gevecht" zegt: „Oefent men de manschappen in vredestijd, zich naar de in de tirailleurlinie komen de versterkingen te regelen, dan zal het ook in oorlogstijd mogelijk zijn, door middel van de versterkingen, de tirailleurlinie te leiden". Ik geloof daarentegen, dat wanneer de manschappen reeds in vredestijd gewend worden aan het gezicht van hen voorbijstuivende afdeeiingen, zij dit in zeer kritieke oogenblikken niets vreemds zullen vinden en de moreele invloedde drang tot voor waarts gaan, zal uitblijven.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 62