DE NIEUWE INSTRUCTIE VOOR DE CONDUITELIJSTEN.
Zoowel in gesprekken als in geschriften werd in de laatste jaren
meermalen op de noodzakelijkheid gewezen van eene wijziging der
„Instructie betreffende het inschrijven en verzenden van de condui
telijsten der heeren hoofd- en verdere officieren van het Indisch leger"
A. O. 1877 N°. 58.
Als reden daarvoor werd in den regel opgegeven de onvoldoende
zekerheid, bij die wijze van beoordeeling verkregen, dat om
alleen bij de Infanterie, het hoofdwapen, te blijven alleen ge
schikte personen geroepen werden om aan het hoofd der bataljons
te komende geringe waarborg, dien men had dat de ondergeschikte
officieren door hunne chefs met juistheid werden beoordeeldvoorts
omdat er, bij de beoordeeling van de geschiktheid tot bevordering,
dikwijls met meer dan ééne maat gemeten werd, waardoor de toekomst
van den officier soms van de willekeur van een enkelen persoon afhing.
Aldus beweerde men.
En waarlijk de ondervinding heeft bewezen dat men gelijk had.
Hoe dikwijls toch zag men ongeschikte kapiteins geroepen om het
commando over een bataljon te aanvaarden, terwijl meer geschikte
officieren van dien rang gedwongen werden hun pensioen te nemen.
Hoe vaak zag men niet kapiteins, die in hunne conduitelijst sinds
jaren gesignaleerd stonden als gesehikt voor den majoorsrang, naar
Batavia opgeroepen, om aldaar bewijzen hunner geschiktheid af te
leggen, terwijl van anderen, reeds in de eerste jaren van hun kapi
teinsschap tot de eene of andere speciale betrekking geroepen, nim
mer gevergd werd die bewijzen te leveren.
Vooral dit laatste zette veel kwaad bloed, gaf aanleiding tot mop
peren, tot critiseeren der handelingen van de hoogere en hoogste
autoriteiten, hetgeen zeker niet den goeden geest in het officierskorps
en evenmin der krijgstucht is ten goede gekomen.