58
Waarom vult die chef dan ook niet de geheele conduitelijst in en
de afdeelings- of gew. mil. commandant alleen kolom II achterblad
In die kolom kan alsdan laatstgenoemde doen blijken, in hoever
hij tevreden is over de dienstverrichtingen vao dien gewestelijken
dienstchef.
In 5 lezen we hoe bij overplaatsing van eenig officier gehandeld
moet worden met diens geheime bescheiden.
Eene vergelijking va: deze paragraaf met 6 der A. O'. 1877 N°. 58
doet vermoeden dat de omslachtige wijze van verzenden der geheime
bescheiden is behouden gebleven.
Mocht de bedoeling zijn dat die stukken door den vorigen korps
chef den nieuwen chef moeten worden aangeboden bij een aan dezen
gerichten brief, doch door tusschenkomst van de betrokken af
deelings- of gewestelijk militaire commandanten, dan ware eene dui
delijker redactie van de laatste alinea van 5 wenschelijk geweest.
De 6 tot en met 9 overslaande, komen we aan 10, aangevende
op welke tijdstippen conduitebeoordelingen, jaarlijksche en tusschen-
tijdsche moeten worden opgemaakt. De bepalingen hieromtrent zijn
onveranderd overgenomen uit de A. O. 1877 N°. 58, alleen sub
3 van 25 dier order is hier achterwege gelaten om als eene afzon
derlijke paragraaf aan het slot van Hoofdstuk I te worden opgenomen.
Op sub 1 van 10 tijdstip van opmaken der jaarlijksche con-
duitebeoordceling hadden we gaarne eene uitzondering aangetroffen,
nl. deze: Een officier, die op het einde van het jaar der beoordee
ling in Indië is aan- of teruggekomen of wel irv activiteit is hersteld
en in dat jaar nog geene maand (beter nog: geene drie maanden)
dienst heeft verricht, wordt pas beoordeeld op het einde van het
daaropvolgende jaar, of wel zooveel vroeger, als de omstandighe
den, bedoeld bij 10 sub 2, dit noodig maken.
Komt toch een pas benoemd officier eerst in Dec. bij het korps
aan, dan kan diens beoordeeling op het einde dier maand niets bij
zonders vermelden. Evenzoo heeft do beoordeeling vau een in De
cember van verlof uit Nederland terugkeerend officier geenerlei waarde,
daar zij geheel gelijkgeiuidend zal zijn aan de laatstelijk vóór het
terlof omtrent hem uitgebrachte beoordeeling.
In beide gevallen dus een massa onnoodige schrijverij.