76 de conduitebeoordeeling moet blijken, dan kan een beoordeelaar het door hem in kolom 11 uitgesproken: „Neen" betreffende een hoog in de ranglijst staand kapitein in kolom I achterblad niet meer toelichten, zooals in onze aanteekeningen omtrent die kolom werd aangegeven- De vorige beoordeelingen geven dan reeds aan, aan welke eischen voor den hoogeren rang beoordeelde al of niet voldoet; en wanneer den beoordeelaar niet is gebleken dat beoordeelde in geestvermogens, ijver voor den dienst, wijze van dienen enz. is achteruitgegaan, kan hij de betrekkelijke kolommen gerust met conform invullen, wanneer hij nl. persoonlijk niet in staat is dit na te gaan. Waarom in deze niet het goede voorbeeld onzer Marine gevolgd? In de conduiterapporten der bij de Marine dienende officieren worden bepaalde vragen gesteld, uit wier beantwoording de hoogere autoriteiten zich beter een algemeen denkbeeld omtrent de betrokken personen kunnen vormen, dan met onze conduitelijsten, al zijn ze ook met de meeste nauwgezetheid ingevuld, mogelijk is. Zoo moeten o. a. in de rubriek 3 van het conduiterapport betref fende de zeeofficieren de navolgende vraagpunten worden beantwoord. a. Bekwaamheden als zeeman, flinkheid en bedaardheid als zoo danig; hoe de wachten op de reede en in zee door hem worden ge commandeerd, en hoe hij manoeuvreert. b. Bekwaamheden als navigateur, hoe hij observeert, cijfert en teekent en of hij bedreven is in het doen van hydrographische op nemingen. c. Artillerie-kennis en kennis van de artillerie-reglementen, ook die voor de draagbare wapenen. d. Kennis van de stoomwerktuigkunde en geschiktheid om des noods de machine te drijven. e. Geschiktheid tot lid van een zeekrijgsraad. f. Kennis van de dienstvoorschriften en reglementen. November 1890. Y.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 87