MILITAIRE ZIGZAG
FANTASSIN.
Na het kort maar ernstig woord van rouw, in de vorige aflevering
van dit tijdschrift geplaatst, volge thans eene nabetrachting op de
treurige gebeurtenis van 23 November 1890.
Ons vorstenhuis is zwaar beproefd!
Mocht heden voor een jaar te dezer plaatse er op gewezen worden,
hoe in 1889 het dreigend gevaar nog gelukkig was afgewend,
thans is het „le roi est mort" een droeve werkelijkheid geworden en
de hiermede gepaard gaande heilwonsch voor het opgetreden hoofd
van staat geldt thans ook niet een mannelijk oir in volle levens
kracht, maar wel een vrouwelijke telg nog lang niet aan de kinder
schoenen ontwassen, eenig overgebleven spruit van een geslacht, rijk
aan roem zooals slechts weinigen.
Het is of met den dood van den laatsten mannelijken afstammeling
der Oranjes, de leden van dat doorluchtig huis ons weder voor den
geest treden in het heldere licht uit onze jongelingsjaren en met
die diepe vereering en die ongedwongen geestdrift aan het zoo ont
vankelijk jeugdig gemoed eigen.
Het is als zien wij hem voor ons staan dien eersten "Willem van
Oranje, wiens bronzen beeld, geplaatst voor het vorstelijk verblijf in
de residentie, voor het nageslacht de herinnering levendig houdt aan
den reuzenstrijd, door hem aangevangen tegen willekeur en gewetens
dwang; den man, in wien wij den eersten grondlegger huldigen van
ons onafhankelijk volksbestaan en het grootste offer van de toewijding
aan eene goede en rechtvaardige zaak. En om dat beeld uit het
ver verleden doemt tegelijkertijd voor ons op de edele broederentrits,
die, gehoor gevende aan de roepstem om hulp van den andere, hun
leven offerden op het altaar van het voor hen vreemde landAdolf
DOOK