79
met dit drietal niet afgesloten en na Frederik Hendrik's zoon, den lang
niet onbegaafden Willem II, wiens onverwachte dood, drie jaren
na het afsterven van den vader, hem belette een loffelijk aangevangen
taak te vervolgen, trad de kleinzoon, doch eerst in 1672 op twee
entwintig jarigen leeftijd, op den voorgrond, om weldra door zijne
groote geestesgaven een overheersohenden invloed uit te oefenen op het
Europeesche staats- en krijgstooneel en daarmede den roem van de.
Republiek der Vereenigde Nederlanden ten toppunt te voeren. Die
kleinzoon, de welbekende Willem III, tot het Staatsbestuur geroepen,
toen bange nood, die voor het landsbehoud deed vreezen, aan lang
jarige verdeeldheid een einde maakte en allen weder te zamen bracht
onder dezen, ook toenmaals den laatsten Oranjetelg uit het huis van
Nassau; die derde Willem was het, die door zijn groote geestkracht
en zijn onwankelbaren heldenmoed het reeds kwijnend volkskarakter
met de vroegere fierheid wist te bezielen en gesteund door zijne
uitstekende veldheerstalenten een goed einde wist te geven aan den
oorlog, die in het jaar van zijn optreden der Republiek door een
viervoudigen vijand was verklaard. Die derde Willem was het ook,
die, tot den Engelschen troon geroepen en daardoor schitterend in
macht en aanzien gerezen, aan de heerschzucht van den sluwen en
machtigen Lodewijk NIY paal en perk wist te stellen ten gunste van
het staatkundig evenwicht van Europa. Door een noodlottig toeval
om het leven gekomen aan den vooravond van den geheel door hem
voorbereiden oorlog tegen Frankrijk en Spanje [den Spaanschen Suc
cessie-oorlog], was zijn ontijdig afsterven op den 19en Maart 1702 een
zware slag en daar hij kinderloos overleed, daalde met hem de laatste
afstammeling in rechte linie van den vader des vaderlands ten grave.
Tot zijn eenigen erfgenaam bleek hij benoemd te hebben den minder
jarigen Joan Willem Friso, kleinzoon van den in 1664 overleden
stadhouder van Friesland en Groningen, Willem Frederik van Nassau,
die de kleinzoon was van den hiervoren genoemden Jan den Oude;
het was er echter verre van dat Joan Willem Friso in het onbe
twist bezit gelaten werd van die nalatenschap, doch hierover straks
nader.
Deed zich in een der vorige afleveringen van dit tijdschrift eene
aanleiding voor, om er aan te herinneren, hoe na het voor ons zoo
i