81 - Met Willem Karei Hendrik Friso en diens nakomelingen, waar toe ons Koningshuis behoort, treedt de uit Jan den Oude voortge sproten tak der Nassau's aan het hoofd van den Staat der Neder landen. Werd de nalatenschap van Willem III aan Joan Willem Friso betwist door Frederik I, koning van Pruisen, die zijne aan spraken grondde op de uiterste wilsbeschikking van Frederik Hen drik, van wiens oudste dochter Louise Henriette hij een zoon was; in 1782 kwam ten deze een vergelijk met Friso's zoon. Als voor het hier behandelde het meest van belang zij daaromtrent slechts aangetee- kend dat Willem Karei Hendrik Friso den afstand aan Frankrijk goedkeurde van het prinsdom Oranje, van hetwelk Lodewijk XIV zich reeds in 1703 had meester gemaakt, doch het recht behield om den titel en de wapens van dat prinsdom te voeren. Met Willem IV kreeg dus opnieuw een Oranje het Staatsgezag in handen. Toegevende aan den aandrang om in de omstandigheden, waarin wij verkeeren, de beteekenis te doen uitkomen die het Oranje-stam huis voor het Nederlandsche volk bezit, heb ik daartoe wellicht meer dan noodig was in 's lezers herinnering teruggeroepen. Men houde mij dit dan echter om der wille van het beoogde doel ten goede en zal ik mij nu nog maar alleen bepalen tot de volgende aanteekeningen op het hiervoren in algemeene bewoordingen gesteld overzicht onzer vaderlandsche geschiedenis. Op Willem IV, in 1751 overleden, volgde de erfstadhouder Wil lem V, tot zijne meerderjarigheid in 1766 onder voogdij zijner moeder. In 1795 uitgeweken met zijne beide zonen Willem Frederik en Willem George Frederik, stierf hij zelf in 1806, de laatstge noemde in 1799 te Padua en was het zijn oudste zoon, die op den len December 1813 als souvereine vorst uitgeroepen en den 21en Sept. 1815 te Brussel als Nederland's eerste koning gehuldigd werd. Wat onze koningen voor hun volk geweest zijn, is op zoo menige plaats elders reeds vermeld op betere en meer volledige wijze dan ik het hier zou kunnen doen en over den kortelings verscheiden vorst heeft het dezer dagen in dat opzicht aan lofreden niet ontbroken. Hoe verleidelijk het ook moge zijn, ik onthoud mij van herhalingen, Dl. I, 1891. 6

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 92