83 -
stuk, voorkomende in Weitzel's beschrijving van dien krijgstocht,
en overtuige zich opnieuw met welke waardigheid de Koninklijke
opperbevelhebber daarin heeft weten af te dalen tot Zijn koloniale troe
penmacht, welk diep gevoel en wat een groote waardeering uit die
order spreekt.
Eenmaal slechts, voor zoover ik weet, is het gebeurd dat "Wil
lem III in meer directe aanraking is geweest met een deel van Zijn
overzeesch leger; het zal nu wellicht vijftien of zestien jaren geleden
zijn. Z. M. bevond zich voor de eene of andere festiviteit te Vlis-
singen, alwaar op denzelfden dag een detachement suppletietroepen
op een der daar aanwezige stoomschepen was geëmbarkeerd, om eenige
uren later te vertrekken. Toegevende aan een alleszins lofwaardi-
digen aandrang, betrad de Koning het vaartuig, monsterde den troep
en sprak dien daarna aan in woorden uit het hart geweld, daar
om zooveel te aangrijpender en waarin de Vorst getuigenis aflegde van
Zijne hooge waardeering van hetgeen die zonen van het eigen land
en uit den vreemde gereed stonden in Zijnen naam te volbrengen.
Ook is men zeker, nog niet vergeten hoe de Koning in 1873 zijne
reis in het Koorden van ons land dienstbaar maakte, om een bezoek
te brengen aan den vader en de zonen van den weinig
tijds te voren op het veld van eer gesneuvelden bevelhebber
der le expeditie tegen Atjeh; evenzoo zal men zich zeker nog wel
herinneren, dat Zijne Majesteit het nationaal geschenk, Hem bij zijn
25-jarig Kegeeringsjubilaeum vereerd, bestemde voor de dapperen
die hun leven hebben veil gehad voor Nederland en in den strijd
verminkt zijn geworden. Aan de Indische officieren, wien het voor
recht is te beurt gevallen in 's Konings nabijheid te worden toegelaten,
vrage men af, of hun toen niet is gebleken dat de Opperbevelheb
ber Zijn Indisch leger een goed en een warm hart toedroeg; hoe
velen hunner hebben niet de ondubbelzinnigste blijken van 's Konings
gunst mogen onden inden. Aan deze feiten zullen voorzeker nog
een groot aantal andere zijn toe te voegen. Getuigt het vermelde echter
niet reeds meer voor 's Konings belangstelling dan boeken spreken
kunnen
Maar boven alles heeft de overleden vorst van die belangstelling
het bewijs gegeven door de schenking van het landgoed nabij Arnhem,