123 handelswaarde bezit dat been met aanhangende vleeschdeelen hier te lande niet. In Europa zou hij dat aan het publiek kun nen verkoopenvan een deel is nog goede soep te bereiden, en wat daarvoor niet bruikbaar is, gaat naar de fabrieken (knoopen, beenzwart, phosphor, etc.). Hier bestaan die débouché's niet. De been deren hebben dus geringe handelswaarde en het aanhangende vleesch is zelfs nagenoeg niets waard. Snijdt de leverancier nu uit een hoeveelheid van bijv. 50 KG. vleesch met been de beenderen, dan zal hij het overschietende vleesch, laat ons aannemen tot een gewicht van 40 KG., voor weinig minder kunnen verkoopen, dan waarvoor hij de 50 KG. van de hand kan doen. M. a. w. door het uitsnijden van het been wordt het vleesch duurder, omdat de leverancier blijft zitten met een nagenoeg waardeloos goedje, waarvoor niemand hem iets geeft, terwijl het voor de bereiding der soldatensoep nog groote waarde heeft. Werd dus voor de troepen vleesch geleverd zonder beenderen, dan zoude men bij de hier bestaande toestanden zeker van verspilling kunnen spreken, die door niets gemotiveerd wordt. Want het Rijk is niet alleen verplicht zijn soldaten goed, maar ook zoo goedkoop mogelijk te voeden. Doch, afgescheiden van deze verspilling, is er nog iets dat de aan dacht verdient. Het uitsnijden vordert nl. arbeid en die arbeid moet betaald worden. Natuurlijk wordt daardoor de prijs van het vleesch zonder been nog hooger. Hoe men de zaak dan ook beschouwt, de levering van vleesch zonder been is uit een economisch oogpunt te veroordeelen. Dit zoo zijnde, mag men aannemen, dat de samensteller der voedingstarieven bij het bepalen der hoegrootheid van het ration rund- vleesch hiermede rekening heeft gehouden, of m. a. w. dat hij bijv. voor de Europeesche militairen het ration rundvleesch heeft gesteld op 0.25 KG. per dag, omdat daaronder een zekere hoeveelheid beenderen begrepen is. Zonder die beenderen zoude het ration kleiner zijn geweest. Tot nog toe namen wij stilzwijgend aan, dat de toegestane rations rundvleesch voldoende waren. Wij zullen dit thans nagaan en zijn daarmede genaderd aan de tweede vraag, nl. of het ration zóó bitter klein is, dat men daarom zelfs zou mogen eischen de levering van vleesch zonder been.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 134