149
1890 kwamen dientengevolge ontploffingen voor in de buskruitfa
brieken te Spandau 18 Juni 1890, te Chur (Zwitserland) in Juli
1890, in de pyrotechnische school te Bourges (Frankrijk) in Octo
ber 1890.
Aan de hand der geschiedenis van het rookelooze buskruit, d.w.z.
van alle schietkatoenpreparaten, die onder dien naam bekend staan,
zien wij hot volgende:
1°. dat Oostenrijk het ingevoerde schietkatoen als voortdrijvend
middel heeft afgeschaft
2°. dat Frankrijk, na aanneming van het Lebel geweer, minstens
eens van rookvrije buskruitsoort is veranderd
8°. dat Engeland, dat van de bekende soorten op jachtgebied de
meeste ervaring heeft, voorloopig van de invoering afziet bij de
munitie van het nieuw aangenomen geweer (Leetype), omdat geene
bruikbare soort voorhanden is
4°. dat de in den handel verkrijgbare soorten door eenige Zweedsche
officieren bepoefd zijn, doch alle voor oorlogsgebruik ongeschikt
zijn gebleken, en
5°. dat iu België het nieuwe kruit niet zoo duurzaam is, als
men verwacht had.
Prof. Hebler acht noodig voor eene nieuwe bewapening van den
eersten rang: Een geweer met een magazijn voor 7 a 8 patronen
(12 te veel en 5 te weinig); met loop kaliber van 7.5 mM.de kogel
met een vernikkeld stalen mantel en daarbij behoorend stelsel van
trekken; de patroon klein en licht, de huls zonder rand; verder
toepassing van eene goede rookvrije buskruitsoort, waardoor de huls
echter geheel gevuld moet worden eene aanvangssnelheid van 600 M.
of meer, doch een zoo laag mogelijken gasdruk, niet hooger dan 2600
atmosferen.
Goede rookelooze buskruitsoorten noemt prof. Hebler:
1°. Het Walsroder geweerbuskruit (W. G. P.).
2°. Het Fransche buskruit, als ten minste de verspreide on
gunstige berichten onwaar zjjn. Er wordt nl. beweerd, dat de aan
vankelijke snelheid bij oude munitie soms 40 a 50 M. kleiner is dan
bij nieuwe.
8°. Het Zw'itsersche buskruit.
Dl. II, 1891. 11