160 der 2c Kamer de opmerking gemaakt, dat het beheer van het koloniaal werfdepot te Harderwijk niet onder het departement yan Oorlog, maar onder het departement van Koloniën behoorde te staan, oindat, zeide men, de tegenwoordige regeling op dit punt aanleiding gaf tot botsingen. Men meende dat officieren, die uit Indië terug- keeren, of met verlof hier te lande verblijven, zonder tusschenkomst van het departement van Oorlog in Nederland bij de inrichting moes ten geplaatst kunnen worden. In de memorie van antwoord werd daarop het volgende gezegd „Reeds bij den afgetreden minister van Koloniën was het denkbeeld gc- „vijpt do werving voor het Nederlandsch-Indische leger, en derhalve ook „het beheer van het werfdepot te Harderwijk, bij het departement van „Koloniën over te brengen. Daaraan zal echter eene wettelijke regeling „moeten voorafgaan van de verhouding, waarin de levende strijdkrachten „in Nederland en Nederlandsch-Indië tot elkander bebooren te staan; „want het behoeft geen betoog, dat de geregelde aanvulling dezer laatste „in meer dan één opzicht den terugslag moet gevoelen van een aantal „maatregelen in 't belang van het Nederlandseheleger te nemen, s'Lands „belang zou niet gebaat zijn, indien de werving voor het Indische leger „onder het beheer van het departement van Koloniën kwam, zonder dat „in bepaalde omstandigheden wettelijk op den steun van het Nederlandsehe „leger kon gerekend worden. Een voorbereidend overleg betreffende deze „aangelegenheid is met den minister van Oorlog geopend; hare nadere „behandeling wordt echter opgehouden door den exceptioneelen toestand, „waarin het beheer van het departement van Oorlog op dit oogenblik „verkeert." Met dit laatste werd gedoeld op dë ziekte van den toenmaligen minister van Oorlog de Roo van Alderwereld, die, naar men zegt, vóór de uitvoering van her geopperde denkbeeld was. Na diens spoedig daarop gevolgd overlijden heeft het reeds gerijpte denkbeeld zijn -kiemkracht verloren, of is het in slechte aarde terecht gekomen, althans vruchten heeft het nimmer afgeworpen. In het jaar 1881 begon men op nieuw met het uitbreiden van de organisatie, dit maal met een adjudant-onderofficier, omdat, zooals in de Indische begrooting voor 1881 wordt gezegd, het vaste kader van het werfdepot in het belang eener goede regeling van het re- cruten-onderwijs daarmede diende vermeerderd te worden. Men kreeg

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 171