163 „te keeren, dan behoeft het geen nader betoog, dat het vaste kader bij het „werfdepot in 't minst niet te talrijk is." „En wat nu de kosten voor de verbetering van het hospitaal betreft, „wenscht de ondergeteekende er op te wijzen, dat juist onder de repatri ërende manschappen niet weinigen het zeer noodig hebben den eersten „tijd van hun verblijf in Europa eene geregelde geneeskundige behandeling „te ondergaan. Het ligt ongetwijfeld op den weg der Regeering, vooral „in het belang der werving, die verpleging zoo goed mogelijk te doen zijn „en de thans voergenomen verbetering van het hospitaal is, ook met het „oog hierop, dringend noodig. De ondergeteekende stelt er prijs op daarbij „te voegen, dat de raming van f 70000 eerst werd verkregen, nadat het „oorspronkelijk ontwerp nauwgezet was onderzocht en, waar mogelijk, „vereenvoudigd. Hiermede was de zaak voor dat jaar in de 2e Kamer afge- loopen, doch in de le Kamer nam men daarmede geen genoegen en kwam men er andermaal op terug door de volgende opmerking in het voorloopig verslag van de commissie van rapporteurs „De meening werd voorgestaan, dat het werfdepot te Harderwijk aan „het ministerie van Oorlog onttrokken en onder dat van Koloniën gebracht „behoorde te worden. Men meende dat dit tot vereenvoudiging en tot „besparing van uitgaven zou leiden. Ook na de lezing van de memorie „van beantwoording (2e Kamer) was men niet overtuigd, dat het personeel „niet zou kunnen worden verminderd. Een personeel van gepensionneerde „officieren van het Indische leger, zcoals bij voorbeeld op Bronbeek dienst „doet, zou voor den dienst te Harderwijk aanbeveling verdienen. Het „personeel, dat daardoor te Harderwijk vrij kwam, zou beschikbaar worden „voor het leger hier te lande, waarbij een groot incompleet aan „officieren bestaat." Ook deze denkbeelden vonden bij den minister geen ingang, en in de memorie van antwoord werden zij met de volgende opmer kingen afgewezen: „De werkkring van het koloniaal werfdepot is van zoo specifiek mili tairen aard, de aanrakingen van dat korps met verschillende autoritei ten van het Nederlandsche leger zijn zoo veelvuldig, dat het den onder geteekende niet geraden schijnt, het te onttrekken aan het ministerie „van Oorlog. Bovendien mag er aan getwijfeld worden, of de oplossing „van den laatsten organieken band tusschen 's Lands strijdkrachten in en „buiten Europa op den duur bevorderlijk zou zijn aan de samenwerking

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 174