167 „kader gebrek heeft. Het is niet in het belang van het leger, maar ook „niet in het belang van de individuen, want te Harderwijk zullen zij zeker „veel minder gevormd worden voor hun eigenlijken dienst bij liet Neder- „landsche leger, dan wanneer zij daarbij dienst deden. Bij dat alles komt „nog, dat de Indische officieren en minderen jarenlang gewend zjjn ge- „weest om met militairen van allerlei landaard om te gaan en daarom „wellicht meer geschikt zijn voor den dienst bij het werfdepot. Ik hoop „dus, dat do minister ten opzichte van het inkrimpen van het kader en „van het gebruik daarbij van Indische militairen, in de eerste plaats van „ridders van de Militaire Willemsorde, nog een moer bevredigend antwoord „zal kunnen geven. Ik zou mij anders wellicht verplicht achten, hetzij „nu, hetzij later eene beslissing van do Kamer daaromtrent uit te lokken." I)e pas opgetreden minister van Koloniën was blijkbaar niet vol doende op de hoogte van die aangelegenheid om daaromtrent be vredigende inlichtingen te kunnen geven, althans in de avondzitting; volgende op die, waarin de heer Kielstra zijne rede had uitgesproken, verscheen de minister van Oorlog om deze te beantwoorden, hetgeen volgenderwijze geschiedde: „Mijnheer de Voorzitter! De geachte afgevaardigde uit Dokkum, de „heer Kielstra, heeft het woord gevoerd over de organisatie van het kolo niaal werfdepot en medegedeeld dat, naar de meening uitgedrukt in een „militair tijdschrift, de organisatie zoo weelderig is ingericht, dat men moet „twijfelen aan het gezond verstand van hem, die haar tot stand heeft „gebracht of in stand houdt. Dat oordeel is niet vleiend en het verheugt „mij daarom dat het niet van den heer Kielstra zelf is. „Ik meen echter, dat noch de heer Kielstra, noch de schrijver in dat „tijdschrift zich een juist denkbeeld heeft gemaakt van de werkzaamheden „van ons koloniaal werfdepot. „Wanneer liet daar eenvoudig te doen ware, uit eene zekere menigte „ter goeder naam en faam staande jonge mannen telken jare een cijfer „van 2000 voor den militairen dienst in Indië aan te nemen, die te „kleeden, te oefenen en naar Indië te zenden, dan ware die taak inder daad zeer eenvoudig. „Maar zoo is het niet gesteld. „De stof, die zich aanbiedt voor den dienst in Indië, bestaat, als men „daarvan uitzondert het gedeelte dat rechtsreeks uit hel leger in Neder land komt, alles behalve uit ter goeder naam en faam staande mannen. „Men vindt daaronder schuim van allerlei aard, menschen die hun schande

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 178