182 spreken van weinig talent zou getuigen en dat de ware artist zooveel mogelijk lawaai moet makeD, op de planken vermoeiend druk in gebaren en bewegingen moet zijn en zich om nadruk, enz. in de door hem uitgesproken zinnen niet behoeft te bekommeren. Om deze taak naar behooren te vervullen, behoeft de beschermheer zelf niets meer dan een behoorlijk leekenverstand van de tooneelspeel- kunst te hebben; ik zou haast zeggen, dat als hij in Europa een enkele maal een waarlijk goede voorstelling van het Nederlandsch Tooneel heeft bijgewoond, hij reeds met volkomen juistheid de grove gebreken kan beoordeelen, die onze soldaten-comedies in den regel aankleven. Die gebreken te verhelpen, ziedaar zijn taak; eenmaal zoover, zullen de onder zijne bescherming staande artisten wel is waar vertooningen geven, die nog aanmerkelijk onder die van Boas en Judels blijven, maar zij zullen zich ten minste niet belachelijk maken en het veel- eischeude publiek eenigermate kunnen tevreden stellen. Een verschijnsel, dat men maar al te dikwijls opmerkt, is, dat tooneelvereenigingen meer hooi op haar vork nemen, dan wel wen- schelijk is, met andere woorden, dat zij zich aan stukken wagen, die verre boven haar krachten zijn. Dit gaat bijna voor elk gezel schap op; nauwelijks hebben zij bijval ondervonden bij de opvoering van een eenvoudig en gemakkelijk comediestukje of ze staan voor niets meer en plaatsen zelfs drama's op haar repertoire. Deze eigen schap is ook aan soldaten-vereenigingen eigenwel is waar wordt bij haar die neiging eenigszins beheerscht door het gezond verstand van den toezichthebbenden officier, doch zij wordt toch altijd nog meer botgevierd dan eigenlijk wel goed is. Vooral bij opvoeringen, waarbij de artisten slechts middelmatig ontwikkeld zijn, moet naar den grootst mogelijken eenvoud in de keuze der stukken gestreefd worden. Ten slotte nog een opmerking. In groote garnizoenen ziet men dikwijls verschillende gezelschappen naast elkander bestaan, ja, gebeurt het zelfs, dat een Nederlandsche, een Fransche en een Duitsche club bij afwisseling voorstellingen geven. Deze versnippering leidt tot niets goeds; elke vereeniging blijft gebrekkig, terwijl juist bij verstandige samenwerking althans één redelijk geheel zou kunnen worden ver kregen. Vóór alles echter moet bij het vormen van tooneelvereenigingen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 193