217 „ding van suppletietroepen, en dan zal natuurlijk tevens de quaestie der „reorganisatie van het werfdepot zijn te behandelen. Op dit oogenblik „zou eene inkrimping daarvan praematuur zijn te achten. Men had dus voor het op nieuw uitstellen van de sedert laDg en door iedereen als noodzakelijk erkende vereenvoudiging en inkrim ping van het werfdepot andermaal een reden gevonden. Het zou daarmede echter ditmaal niet afloopen. Bij de openbare beraadslagingen en wel in de zitting van 12 De cember 1890 kwam de afgevaardigde Levyssohn Norman, oud lid van den Raad van Indië, op de zaak terug door het voorstellen van een amendement om het voor het koloniaal werfdepot aangevraagde crediet te verminderen met een bedrag van f 7000 en toonde hij daardoor van verder woordenspel geen heil te verwachten maar de noodzakelijkheid in te zien om de daad bij het woord te voegen om tot een begin van uitvoering van de gewenschte bezuiniging te geraken. Dat amendement werd door den voorsteller op de volgende wijze toegelicht „Wat zien wij jaar in jaar uit met Harderwijk gebeuren? Dat niet tegenstaande voor eenige jaren door den heer Kielstra in deze Kamer „reeds met nadruk er op is gewezen, dat op het werfdepot eene groote „besparing mogelijk is, en ondanks de 150000 voor de koloniale re- „serve ditmaal uitgetrokken, het depot op den ouden voet in stand wordt „gehouden en er zoodoende daarvoor veel te veel geld op de begrooting „wordt gebracht. „En waarom is die besparing mogelijk?" „Omdat de sterkte van het korps thans zooveel geringer is dan voor nheen, een gevolg van den korteren tijd, welken de aangeworvenen in den „laatsten tijd te Harderwijk blijven, waardoor de oefeningstijd, vroeger „op 3 maanden gesteld, tot ongeveer een maand wordt teruggebracht, wat „dan ook volkomen voldoende is. Ongeacht nu die vermindering met „65 °/0 en de natuurlijk daarmede gepaard gaande vermindering der „werkzaamheden is ten behoeve van het koloniaal werfdepot sedert 1886 „voortgegaan met het aanvragen van fondsen voor eene organisatie, ge baseerd op eene sterkte van ongeveer 470 man, zelfs na de invoering „der afmonstering te Amsterdam en Rotterdam, tengevolge waarvan gere- „patrieerden niet meer te Harderwijk komen." „Reeds in het voorloopig verslag is daarop uitdrukkelijk gewezen. De „cijfers zijn genoemd. Er zijn gemiddeld niet meer dan 150 man bestemd

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 228