224 dienen te worden. Welke weg daarbij zal behooren te worden in geslagen, beeft de schrijver voldoende aangegeven. Het toevoegen van de Commandanten van Land- en Zeemacht als buitengewone leden aan den Raad van Indië, het oprichten van een informatie-afdeeling, het in het leven roepen van een korps Inlandsche gidseD, het doen van verkenningsreizen door officieren, het vaststellen van een in structie voor den chef van den Generalen Staf etc. etc. zijn zoovele maatregelen, die genomen kunnen worden om den Generalen Staf meer en meer te volmaken en beter geschikt te maken tot het ver vullen van zijn, vooral in Indië, moeielijke taak. Zal daarmede echter alles gedaan zijn om een goede militaire voor bereiding voor militaire operatiën in de toekomst te verzekeren Naar het ons toeschijnt neen, en hierop wenschen wij de aandacht te vestigen; wij wenschen er aan te herinneren, dat naast een goeden Generalen Staf een goede Intendance moet bestaan. Moge het in vredes tijd niet zóó uitkomen, dat indien de Generale Staf is des Legerbevelheb bers rechterhand, de Intendance de linkerhand genoemd kan worden, in tijden van oorlog en gevaar springt de waarheid daarvan maar al te duidelijk in het oog. Is de Chef van den Staf alsdan de persoon, die den Legerbevelhebber ter zijde staat in alles wat betrekking heeft op de krijgsoperatiën, het is de Intendant, die den Legerbevelhebber in staat moet stellen de uitvoering daarvan mogelijk te maken, door het treffen van doelmatige regelingen voor de verpleging der troepen. Een verpleging, die te moeielijker is, omdat niet zooals in vredestijd, gehandeld kan worden naar in alle opzichten vooraf vastgestelde voor schriften, maar maatregelen getroffen moeten worden naar eigen oor deel, in verband gebracht met tijd en omstandigheden, met de bron nen, waaruit kan worden geput, met den tijd gedurende weRen die bronnen vloeien kunnen, met de behoeften van het leger, in één woord, met allerlei omstandigheden, waarmede in den regel vooruit niet of slechts weinig rekening kan worden gehouden. Hieruit blijkt wel, dat, moet de Generale Staf zijn tijd van voor bereiding hebben, de Intendance de hare niet minder noodig heeft en dat, eischen de dienstverrichtingen in tijden van oorlog flinke dege lijke stafofficieren, het korps intendanten niet minder deugdelijke individuën mag tellen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 235