235 Die draagezels laten toch dikwijls der officieren reuzeis scheuren; waarom hier niet dezelfde vervoermiddelen als in Frankrijk en En geland bij hunne expeditiën in de koloniën? Altijd gaan die ezels rollen en willen zij niet vooruit op de meest ongelegen oogenblikken (behalve bij parade) zoo bijv. op marsch wanneer: „de mondkap aan de monding blijft, het kulasovertrek om de kulas en het stelrad met den haak wordt bevestigd, terwijl het kulasovertrek vast aangehaald moet zijn;" wanneer dus de stukken in positie zijn gebracht, weigert de sluittoestel dienst te doen, omdat modder en troebel water in de ligplaats van het sluitstuk zijn gekomen. Het kanonmuildier moet dan wel aardig aan het rollen zijn geweest! Een andere quaestie is, dat onder het vuren het sluitstuk moeielijk begint te loopen, en als hier niet direct de aangegeven middelen worden gebezigd, kan reeds spoedig het vuren met bedoeld stuk niet worden voortgezet; men bemerkt dat de gasafsluitende deelen hun taak niet vervullen, en dan wordt het soms lastig te weten waar juist de fout is; van daar, dat er veel meer practische oefeningen moesten gehouden worden, ten einde alle mogelijke gebreken in hun oorsprong te kunnen op sporen. Dikwijls wil ook van een sectie een stukscommandant niet achter blijven bij zijn collega en zegt hij tegen den sluitstukbediende „duw hem er maar in" en juist moest het de stukscommandant wezen, die verantwoordelijk voor zulke haperingen is, want „gedu rende het vuren zal hij er bizonder op letten of ook gasontsnappin- gen plaats hebben; hij zal zoo noodig de vereischte voorzorgsmaat regelen nemen of den sectiecommandant rapporteeren." Indien dus onder het vuur gerapporteerd wordt dat een sluitstuk geheal in het ongereede is geraakt, dan is dit te wijten aan den stukscommandant, die zijn plicht niet heeft gedaan. Wel is waar, is de sectiecom mandant verantwoordelijk voor zijn sectie, maar hij ziet niet of er gasontsnapping heeft plaats gehad; de plichten en verrichtingen van een ieder gedurende het vuren zijn behoorlijk aangegeven. Echter gebeurt het wel eens dat men van een sectiecommandant vergt dat hij als een gedresseerde kakkerlak in zijn sectie rondspringt, alles naschreeuwende wat de batterijcommandant zegt, niet alleen de commando's, maar ook bijv. „is het vierde stuk nu nog niet klaar?" en dat het op die wijze voorkomt, dat tegelijk met een vraag van den

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 246