ARTIKEL 20, 45 EN 69, RECHTSPLEGING
LANDMACHT.
Bij het doorbladeren van het 1° gedeelte van „Het militair straf
recht in Nederlandsch-Indië" bewerkt door Barre viel mijne aandacht
op dé 2e alinea van bladzijde 271 van dat werk, luidende:
„Doch het recht van den auditeur-militair (of secretaris), om de door
„hem, zelfs in strijd met het gevoelen van officieren-commissarissen, noodig
„geoordeelde vragen te doen stellen, is onwrikbaarf1)
Nu dit, ook mijns inziens zeor practische werk bij A. O. N°. 26
van dit jaar door het Departement van Oorlog werd aanbevolen en
daardoor een meer of min officieelen tint heeft gekregen, komt het
mij voor, dat al dadelijk tegen die alinea dient te worden opgekomen,
omdat, indien de daarin vervatte gedachte algemeen aangenomen werd,
de zelfstandigheid van officieren-commissarissen in een gerechtelijk
onderzoek ten zeerste zoude worden aangetast.
Deze toch worden benoemd (artikel 19 Rechtspleging Landmacht)
om den beklaagde te hooren en zoodanige informatiën te nemen als
vereischt worden, terwijl ze geassisteerd (2) worden door den auditeur
militair, welke laatste de vereischte artikelen voor het verhoor van
den beklaagde in gereedheid brengt, doch ze vóór den aanvang van
het verhoor aan officieren-commissarissen overgeeft, ten einde hen in
de gelegenheid te stellen om, zoo ze daarop eenige aanmerkingen hebben,
die te doen veranderen (3) (art. 45 R. L.).
Hoe schrijver in verband met deze stellige bepalingen tot de geïn
crimineerde alinea kan besluiten, is mij uit zijne toelichting niet duidelijk.
Naar aanleiding van artikel 20, 45 en 69 Rechtspleging Landmacht
wordt door Zijn Edele het volgende daaromtrent aangeteekend
Ik cursiveer.
Ik cursiveer.
(s) Ik cursiveer.