258 „Doch de opmerkingen van den garnizoenscommandant mogen nimmer „het karakter van een bevel dragen, waaraan officieren-commissarissen ver- „plicht zouden zijn te voldoen; vragen op die wijze, op last, en tegen den „wil van officieren-commissarissen en fung. secretaris gedaan en beantwoord, „zijn nietig en mogen door den krijgsraad buiten het geding worden ge- „steld. (Cf. Dispositie H. M. Gr. dd. 23 Mei 1884)". „Berust in algemeenen zin de bevoegdheid om de vraagpunten te ontwer pen meer speciaal bij den auditeur-militair (secretaris), de voorhouding „van dezelve evenwel is uitsluitend de taak van officieren-commissarissen „deze stellen persoonlijk de vragen aan den beklaagde en ontvangen diens „daarop gegeven antwoorden, welke door den auditeur-militair worden ge- „verbaliseerd (art. 69 B. L.)." Uit dit geheele artikel straalt door dat het is opgemerkt volgens de inzichten der militaire auditie, welke niet altijd met die van den officier strooken. De 3e en 4e alinea lezende in verband met art. 45 R. L. valt het verschil daartusschen onmiddellijk in het oog. In genoemd artikel staat pertinent dat officieren-commissarissen het recht hebben de arti kelen van het verhoor te doen veranderenvan liet wijzigen van sommige vragen is daarin geen sprake. Volgens de 7e alinea zal de garnizoenscommandant buiten de re sidentie van den krijgsraad goed doen de informatiën van officieren commissarissen na te lezen en te zien of er ook fouten in zijn, In de residentie van den krijgsraad wordt dit blijkbaar niet noodig ge oordeeld, omdat er een auditeur-militair is. Een ieder, die wel eens met een jong pas aangesteld auditeur militair in een gerechtelijk onderzoek of krijgsraad zitting gehad heeft, hetgeen behalve te Willem I zeer dikwijls voorkomt, kan oordeelen in hoeverre het maken van verzuimen of onvolledigheden, door dezen tot de zeldzaamheden behooren. Om aan officieren-commissarissen niet allen invloed op den loop van het geding te ontnemen, wordt er in de laatste alinea op gewe zen, dat aan deze uitsluitend het recht is toegekend om persoonlijk de vragen aan den beklaagde voor te houden. Volgens de 3e alinea zou de auditeur-militair even goed dat voor recht hebben. Er is immers geen enkel artikel in de geheele R. L., waarbij aan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1891 | | pagina 269